Heemkronijk jaar:1992, jaargang:31, nummer:1/2, pag:87
OVER HEI, HEEM EN MENSEN
door: Willem Iven
Nieuwe tijd Grotere vrijheid en al dat nieuwe en alternatieve kenmer-ken de zestiger jaren. Kwam dat nou door bisschop Bekkers of door de Beatles? Welnee, ook zij waren verschijnselen in die stroom van veran-deringen en nieuwe tijd. Toen de monnikskappen aan de wilgen en de bh's aan de takken van álle boomsoorten werden gehangen. Toen de militaire Limburgse carnaval onze streken overspoelde. En we onze eerste vakanties naar wijdter weg maakten. Die eerste keer kwamen we maar een eindje voorbij Metz en het duurde tien dagen. Een jaar later was het al Normandië, nu met een eigen tentje, maar we komen er nog steeds bij Ptit Frère en Ghislaine. Dat drie keren zoenen werd ineens typisch Brabants, zeden ze. Och toch, wij waren dat soort zoenen immers helemaal niet gewend. We gaven allenig ons vader en ons moeder een vlug wangkuske als we te bed moesten en we kregen een kruiske terug, maar als we te laat waren of wat gedaan hadden een wats.
Studentenrellen, Dolle Mina, Sgt. Pepper, wietjes, spijkerboksen en speakerboxen, lelijke eendjes aan de straat en kefirplantjes voor het keukenraam. In de dorpen kwamen de eerste beelden die een karakter, een mentaliteit of een bezigheid van de mensen in dat dorp uitdrukten.
De Contente Mens van Eersel en den Os van Sterksel waren de eerste. In het buitengebied was bekant alles al ver anderd. Na de ontginningen, de ontwateringswerken en de wegverhardingen gingen oude structuren met veldnamen en al kapot door ruilverkaveling en landinrichting. De woongebieden moesten groter worden; ze breidden zich uit over de oude akkers en later in de beekdalen. Een vreemde vernieuwings- en moderniseringsrage kwam ons te staan op het verliezen van oude woningen, fabrieken, kloosters en kapellen, het 'verbouwereren' van boerenhuizen en de sloop van de kernen van Bladel, Bakel en Bergeyk. Het milieu was nog maar krek uitgevonden of het werd al op gruwelijke schaal vergiftigd.
Reactie
Een logisch gevolg van dit allemaal was de sterke groei van de 'heemhobby'. In de oorlog al was Brabants Heem gesticht om het eigene eigener en verhevener te bestuderen (en liefst te beleven en te beoefenen) dan die Germaanse zeer rechtlijnige bewegingen.
Ik kreeg in Helmond biologieles van een der oprichters, Jan Vriends, en ik mocht ook andere heemgroten meemaken: pesturke Binck, Hein Mandos, Harrie en Gerrit Beex. Maar ik leerde Brabants Heem pas kennen door Kakebeeke. Kakebeeke zelf, zou ik haast zeggen, zo heem als wat als die was. We woonden niet wijd van mekaar. Hij bij zijn meulenbergske op 't Hint, wij in een nieuwe straat in Duizel waarvoor hij als namenadviseur van de gemeente de oude naam Beersbeemden had bedacht. We waren allebei nauw betrokken bij ambitieuze plannen voor een groot heempark tussen Oirschot, Best en Boxtel waardoor met art. 13 van de Ruilverkavelingswet een groot gebied geclaimd kon worden.
Ik was veel bij lezingen en excursies van De Acht Zaligheden, maar werd lid van Heeze, Leende en Zesgehuchten. Als beheerder van de Strabrechtse Heide en andere natuurterreinen daar in de regio was dat nuttiger voor mij. Ik leerde cultuurhistorische verschijnselen begrijpen en waarderen en kon die dan ook beter helpen beschermen.
Ons dienstvak Natuurbehoud was bijv. betrokken bij ontgrondingsaanvragen. Ook stelden we de verdedigingen op van waarden die in ruilverkavelingen zouden moeten worden ontzien. Zo zijn niet alleen natuurterreinen maar ook enkele gehuchten (Broek, Mierlo bijv.) en landwegjes (Bakel) bewaard kunnen worden.
Samuel John
Onze eerste aankoop onder Heeze (in '51) betrof een stuk hei van baron Samuel John tussen het Platvoetje, den Hoerenboom, de Galgenberg en Ome Martien Meulendijks. Een bepaling in de koopakte was dat op dat stuk nimmer de jacht zou mogen worden beoefend. Opmerkelijk is dat het een bepaling was van de verkoper, de baron. Maar ons kwam dat natuurlijk wel mooi uit. Onze hei is het eerste jachtvrije staatsnatuurreservaat waar de dienst Faunabeheer alleen aan te pas mocht komen als er wildschade zou zijn bij aangrenzende eigenaren. (Dat is bij mijn weten maar eens het geval geweest toen een flinke troep kraanvogels wel een maand lang op de rog van Jan Kuysten in de Heipolders pleisterde; schonere rog heeft die overigens nooit eerder gehad.) Later maakten ook de andere heide-eigenaren, verenigd in de Contactcommissie voor de Strabrechtse Heide, hun bezit jachtvrij. Naar onze opvattingen was het van groot belang als ook het stuk hei en de kasteelbossen die in de jaren zeventig door het Brabants Landschap van het kasteel werden gekocht, jachtvrij zouden worden. Dat is niet gelukt. De baron en zijn rentmeester zullen geen eerbied hebben gehad voor een ook historisch zeer waardevol feit. En het Brabants Landschap zal te weinig vasthoudend zijn geweest. Wat was dan die reden?
Bij onze studie voor het Lind-boek kreeg ik via via (want de rentmeester mocht ons niet, dat is algemeen bekend) wat archiefmateriaal van het kasteel in handen. Ik vond daarin iets van een proces dat een baron van Heeze had gevoerd om zijn heerlijke rechten te behouden. Aanleiding was een jachtgeschil met een valkenier op de Groote Heide bij de Kluis, onder Leende, toen nog eigendom van het kasteel. Wat was het geval?
Bij de Blyde Incomste van hertogin Johanna gaf zij alle Brabanders het recht overal in Brabant te jagen, mits 'hair met hair' en ’pluym met pluym' en zij gaf dat voor waar, op papier en gezegeld en al. Nou was dat toen ook weer niet zo'n geweldig groot geschenk want de weinige vrije Brabanders konden er immers geen windhonden op na houden om er hazen en ander haarwild mee te vangen. En valken waren al helemaal te duur en praktisch voorbehouden aan de adel. Maar goed. Er waren drie uitzonderingen bij dat geschenk. De vrije warande-voor-iedereen gold niet voor het Zoniënbos, de Warande van Helmond en het (hele?) gebied van de vrije grondheerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten.
De hertog zal daar zelf wel rechten hebben gehad.
De adellijke rechten werden na Napoleon afgeschaft. Maar in genoemd proces werd 'Heeze' daarin bevestigd en Samuel John heeft dat later gehonoreerd. Ook voor zichzelf eigenlijk; niemand anders dan de heer van Heeze had daar te jagen, af uit. In elk geval heeft hij een oud historisch gegeven gerespecteerd. Toen we dat kenden en begrepen, hebben we enkele in 'Adriaan Mollen' georganiseerde valkeniers (met havik, hond en fret) mogen toelaten tot de hei, uit historische motieven zeg maar.
Goei volk
Door dat lidmaatschap van uw kring heb ik veel goei volk leren kennen en overgehouden. De hospessen Jo en Moeke Paans; zij kon mijn gedachten zo'n bietje lezen en gaf me dik zat goeie raad. En dan Corke van de Vier Linden niet te vergeten. En later Albert van Gussenhoven die nou in God weet welke wereld uithangt. Sommige heemrelaties wieren vrienden voor altijd. Over enkelde zal ik iets meer zeggen.
Piet Derks. Die met de volle maan 's nachts over ons hei dee en daar dan van alles beleefde dat geen mens kan begrijpen. Hij is al evenmin honkvast als ikke en we zien mekaar te weinig hoewel we vrekkes goed weten waar we heuzen. We kregen van Piete de Merovingische put voor De Plaetse, en hij leerde mij van alles over bewerkte keikes en vindplaatsen en de godsganselijke mystiek daar-af en mimpesant ook nog heel wat over menselijkheid en zinnigheid van veul en niks.
Zijn vrouw Katrien de Win dus ook. Hullieje vader was opzichter bij De Dommel en wij keken tegen veel dingen verschillend aan.
Op Teo's (van Gerwen) verjaardag besloten we in verband met het Lindse Torenjaar 1974 'Lind dè is de sgonste plats' te gaan maken en dat in eigen beheer uit te geven. (Hij verjaarde tegelijk met buurman Harrieke van Meijl en twee dagen na mij.) Ge begrijpt dat we voor dat boek echt heel Lind zijn afgeweest en dat we het gelijk bekeken hebben. Maar ook deden we met alleman praten die maar iets van Lind wist en begreep.
Onze grootste gids was Sjef. Die onvermoeibare, eenvoudige, bemin-nelijke en bekant alles wetende Sjef van der Zanden. Zo aktief en vief als de juu. Maar toch al lang zaliger. Veels te vroeg, want het was door een stom ongeluk. Hij kwam toen per fiets ook nog uit onze hei ook nog, hè toch. Zijn portret kreeg ik van Mary Verhagen-van Draanen en het staat schoon ingelijst op het schap aan het kopeind van mijn bed. En er zijn er zat die vragen of dat nou ons vader is. Och ja. (Wat wel heel erg en afkeurenswaardig is, is dat al ons onderzoeksmateriaal voor dat boek dat we deponeerden bij het nieuw archief van Leende, daar niet meer schijnt te zijn. Hartstekende zumd, en het was echt wel iets meer dan een schoenendoos vol.
Peerke
Peerke van Asten, dat is een verhaal ampart. Ik leerde hem kennen omdat wij (Staatsbosbeheer) van de gemeente Heeze voor heel weinig een oude maar echte boerderij op Strabrecht zouden kopen om daar een Strabrecht-museum in te maken en er misschien ook de schapen te huisvesten. Zoiets was toch beter dan een nieuw gebouw in de heide, nietwaar? Dat het latere Strabrechtprojekt toch in de hei kwam en niet aan de goeie (west-)kant van de rivier, kwam omdat toen nog het tracee van de E9 door de hei keivast vaststond en er daardoor toch een stuk kostelijkheid westelijk van dat tracee verloren zou zijn.
Ziede? Toen door akties van de Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer waarmee wij zeer annex en betrokken waren, dat stuk E9 gans verviel en van het rijkswegenplan wier geschrapt, bleek het te laat voor een planologische heroverweging met betrekking tot De Plaetse. Zo was het projekt intussen gaan heten. En de schapen was een eigen grote kooi beloofd, dus van SBèBè-zijde werd ook al niet aangedrongen op uitstel en zoeken naar een andere plek. Dat het met die boerderij op Strabrecht niks is geworden, had daar overigens geen mieter mee te maken. Want dat kwam door een afwijzend advies van de architect van het Staatsbosbeheer. Dat was eigenlijk een waterbouwkundige die van oude boerderijen en van restaureren nog minder wist dan een koei van klaverjassen.
Maar alla. Peerke woonde nog in die boerderij omdat het ‘hullie thuis’ was, al waren gebouw en erf allang niet meer van zijn ouders noch van hum eigen. Maar hij mocht er blijven 'zitten' zolang hij 'zijn eigen dee'. Ik zocht hem op in de strenge winter van '63 en al mee wieren wij maten. Hij heeft zich, denk ik, erover verbaasd dat er iemand belang-stelling had voor hem en zijn onderkomen gedoentje. Ik vertelde hem van ons doel en kon hem verzekeren dat we hem nooit zouden jagen tot weggaan, ziekworden of een ongeluk krijgen. Het zou wél zeund zijn als er spullen van zijn huishouden en van hullie bedrijf daar zouden verdwijnen. Wij zouden die graag overnemen, en of hij um durrum dan ook niks weg dee, asteblieft. Nou, dat trof. Want kie, de sneeuw die lag handen dik op dak en hof. Peerke kon er niet uit en hij kon niet aan zijne moes. Ik dee voor hum de weinige moes af die de kooldeuven hadden laten staan en repareerde de kepotte waterleiding. De kelder die stond zo diep onder, dat ingezouten vlees en snijbonen er in de kelderdonkerte rond dreven. Peerke had ene gavel over het keldertrapke liggen om daar mee en dan eens een lekkernij uit het water te pikken. Ik bleef er komen en bleef zeggen dat ie niks eweg zou maggen doen en dat ook de beide potstallen bewaard moesten blijven.
Och ja, hoe liep dat af. Peerke wier nog behoeftiger als na dat jaar dat ik hum mee zijnen erm uit de kom naar dokter Van Oirschot wist te krijgen. Maar hij verrekte 't, zee de zuster, um dien eerste nacht in het gesticht te bed te gaan, als niet uurst Iven uit Duizel waar geweest om dat goed te keuren, want zo was dat naar humme opvattingen afgesproken.
Laat op den avond van dien tragischen dag voor Peerke van Asten zijnen eerste nacht in dat gruwelijk gesticht kon ik hem goeie nacht zeggen en toezeggen dat we samen den anderen dag aan het inven-tariseren en ruimen zouden gaan.
In mijn huis staat het Peerke-van-Asten-keske al 25 jaar op een goei plaats in de kamer. Het is een speentje uit zijn bijkeuken. Zijn portret, in maart '67 in kleuren gemaakt door Martien van de Kerkhof, staat op de bovenste schap. Mét een zeer bruine foto uit 1917 (A. van Beurden, Eindhoven) van het gezin van hullie vader Godefridus van Asten, de gemeente-ontvanger van Heeze, en leider van een boerenbedrijf én van een slepersbedrijf met dikke paarden en mallejannen. Ze staan er met zijn veertienen op, en hullie moeder heeft een opmerkelijk donkere wijsvinger, van het erpelschellen. En ze kijken allemaal even stuurs en donker, maar dat komt van het lange stilstaan en naar dat vervloekt vogelke kijken. In dat kaske staan ook nog enkele stukken van Peerkes Zwiebelmusterservies die aan mij zijn gebleven, hé toch.
Zo'n Peerke. Toen we dien dag van zijn opname in het gesticht - of heette het Liefdehuis? - gingen ruimen, stiet ik op enkele sigarenkistjes vol doodsprentjes. Ik stelde voor die aan Jan Aerts of aan Domien de Jong te geven en die laatste was nog wel ene pater van de Kluis. Maar nee, Peerke vond dat Aerts en wie ook niks met hullie bidprentjes hadden te maken. En daarom gingen ze het vuur in, achter op de plaats tussen huis en hennenkooi. En de Van Astens bidprentjes werden toen met al dat klef behangselpapier en met dozen vol brieven van hullie vader zaliger tot luchtvervuiling.
Peerke is al langer zaliger dan Sjef, maar ook hij is nog dik zat in mijne kop. En wie nog meer? Ik kan niet alle namen noemen. De Aertsen, Anton van Oirschot die alles wist van het kasteel en van Pieter Post (en geen familie van de wielrenner, zeker weten), Sint Jan Baptiest, Sint Petrus Banden, Sint Anna, Sint Jacob en Sint Martinus, Joris, Mart van de Stichting. Koos, Corke en Theo, de schepers. Piet Verseput, Toon den Bus en Joke Verest en Frank Sonnenberg; ik weet niet of ze lid waren, maar ze betroffen wel ons hei-heem.
Stellingen
Nog iets over de stellingen. Bepaalde begrippen zijn niet gedefinieerd en daarom kunnen enkele stellingen niet worden behandeld.
De allochtone bewoner bijvoorbeeld is niet een type waarbinnen heel veel individuen bestaan; ik denk dat allochtonen zeker veel verscheidener zijn dan de autochtone Brabander. Doorsnee-wijk, onzekere tijden, Europese integratie zijn ook al van die vaagheden.
Inderdaad is er de ervaring dat heemliefhebbers veel te weinig in aktie komen als het eigen milieu wordt aangetast. Binnen een kring die heembeoefenaars verenigt, kunnen veel gegevens worden opgelepeld omtrent aanwezige waarden. Die kunnen van groot gewicht worden bij het weren van aantastingen.
De sterke groei van de heemhobby is tóch een positief gegeven. In de stelling is dat negatief gemaakt door gebruik van het woordje 'slechts'. Houd-oe.