Heemkronijk jaar:1992, jaargang:31, nummer:4, pag:135 -155
BURGEMEESTER IN LEENDE: EEN MAN DIE FERMITEIT BEZIT
door: J.J.F. de Waal
Alsof er geen plannen voor een gemeentelijke herindeling van Zuidoost- Brabant bestaan, werd de Geldropse wethouder J .L. van Sante met ingang van 16 februari 1992 tot burgemeester van Leende benoemd. Zijn installatie volgde enkele dagen daarna op 21 februari. Zal de in 1934 te Utrecht geboren Van Sante hekkesluiter in de vermelde functie worden?(1)
Sinds het ontstaan van Leende als zelfstandige gemeente in het jaar 1810 zijn dertien mannen er de huidige burgemeester in zijn ambt voorgegaan? Natuurlijk waren ze allen verschillend gekwalificeerd. Daarbij kan men zich afvragen of bij sommigen de persoonlijke capaciteiten of de familierelatie de doorslag voor een benoeming heeft gegeven. Zo was bijvoorbeeld P. Kemps (1851-1859) de oom van T. Maas (1860-1877) en C. Notten (1877-1910) de schoonvader van J. Vogels (1911-1940). De zoon van de laatste, F. Vogels, werkte als ambtenaar op de gemeentesecretarie van Leende en was gedurende tien maanden (1944-1945) plaatsvervangend burgemeester.
Hoe het er in de vorige eeuw bij benoemingen aan toeging, illustreert een passage uit een brief van de Noordbrabantse gouverneur mr. A.J.L. Borret (1842-1856) aan zijn goede vriend districtscommissaris mr. C.F. Wesselman in Helmond, onder wiens district Leende viel. De districts- commissaris adviseerde de gouverneur betreffende benoemingen. Zelfs voor vacatures in het kleinste dorp stroomden steeds weer de sollicitanten toe en - niet te vergeten - ook de beschermheren om dringend hun gunstelingen aan te bevelen. Borret schreef aan Wesselman in 1846: “Ik heb geene grootere kwelling dan de voordragten tot benoemingen - men weet mij zoo in de naauwte te stellen, dat ik soms niet weet of ik regts of links moet keeren”.(3)
Een allegaartje van plaatselijke bestuurders
Tijdens zijn loopbaan van arrondissementscommissaris (1814-1820), achtereenvolgens districtsschout (1820-1825) en districtscommissaris (1825-1850) luchtte de ijverige, administratief deskundige kasteelheer mr. C.F. Wesselman uit Helmond talrijke keren schriftelijk zijn gemoed over de plaatselijke bestuurders. Het waren in zijn ogen dikwijls achterlijke, lompe typen, dronkelappen, onbenullen, die amper konden lezen of schrijven. Het probleem leek onoplosbaar omdat het velen niet aan goede wil ontbrak en er meestal geen geschiktere personen voor de functies te vinden waren.
Omstreeks 1814 had Wesselman een "Tafereel" of staat aangelegd van de burgemeesters en hun adjuncten in zestig gemeenten van zijn arrondissement.(4) Daarin noteerde hij ook beoordelingen van het karakter en de bekwaamheden van deze functionarissen. De Leendse kwamen er in die staat niet eens het beroerdste af. Burgemeester J.B. Clephas, door Wesselman elders ooit een ellendeling genoemd, mocht het met de volgende kwalificatie doen: "Ten eenemaal ongeschikt. Een kwast die nergens eenig denkbeeld van heeft en alles verkeert doet." En Clephas' adjunct H.J. Kemps: "Zeer geschikt. Doch door zijn ambulant bedrijf meer dan zes maanden van het jaar afwezig."
Het "Tafereel" van Wesselman voert een allegaartje van burgemeesters en hun adjuncten ten tonele. Van de typeringen is een bloemlezing te maken die lachwekkend en droevig tegelijk zou zijn. Zo'n bloemlezing zou bovendien het nodige over de persoon van de Helmondse kasteelheer zelf onthullen.
Een aantal voorbeelden: over P. Fransen, Vlierden: "algemeen gehaat; een lompe inhalige boer"; over W. Beckers, Budel: "een zeer hups man; niet berekend met de pen het geringste uit te voeren"; over A. van Poppel, Budel: "een moreel slecht mensch; zijne talenten zijn bij hem een mes in de hand van een dronkaart"; over P. van der Heyden, Strijp: "algemeen als de pest gehaat en een plager van zijne mede-ingezetenen"; over F. van den Heuvel, Geldrop: "pedant, eigenwijs, grootsch; zonder eenige bekwaamheid of talenten; een christen-jood; door alle ordentelijke lieden veracht"; over PJ. Leyssen, Eersel: "een groote lantaarn zonder licht"; over A. Kock, St.-Oedenrode: "een verwaand gekje"; over W. van den Eertwegh, Son: "een grootsch winderig (blufferig) heertje dat met de schraliteit wurmt"; J. van Sambeek, Oerle: "heeft het uiterlijk van een dweepachtige schurk en zemelknoper (muggezifter); moet noodzakelijk van de administratie verwijdert worden"; over A. Hordijk, Vessem: "zeer verslaafd aan den drank; niet ongeschikt zoolang hij nugteren is".
Toen Wesselman zich in 1825 schriftelijk bij Gedeputeerde Staten over de verwarde Leendse gemeenterekeningen uit 1809 en 1810 beklaagde, gaf hij eveneens zijn mening over drie burgemeesters van het dorp, te beginnen bij de eerste:
"In 1810 wierd de schoolmeester Nieuwenhuizen tot maire benoemd, die als een despoot wilde regeren, doch naderhand door den prefect wegens schurkerij in materie van conscriptie is afgezet.(5) Zijn opvolger was zekere Clephas, het onnozelste schepsel dat ik ooit ontmoet heb. De tegenswoordige burgemeester Wijnants, oud-militair, een braaf man die de loopende zaken goed in order houdt, heeft ook volstrekt geen denkbeeld van de order van zaken vóór het Fransch bestuur.(6)
De kwaliteit van de Leendse burgemeesters leek dus bedroevend. Niettemin zou de districtscommissaris voor één van hen gedurende diens hele ambtsperiode sympathie blijven koesteren. Het betreft hier de persoon van Nicolaas Wijnants, die J .B. Clephas in 1821 was opgevolgd als schout van Leende.(7) Wijnants kwam toen van Valkenswaard, waar hij sinds 1812 maire, naderhand burgemeester, was geweest (benoemd op 13 november 1812; installatie en eeds-aflegging op 18 november 1812). Toen hij in 1820 in Valkenswaard voor de functie van schout werd gepasseerd ("als schout voorbij-gegaan") ten gunste van Jan de Jongh, zorgde Wesselman voor zijn benoeming in Leende.
Over Nicolaas Wijnants is verder bekend dat hij, in 1756 geboren te Hoepertingen in het tegenwoordige Belgisch Limburg, een militaire loopbaan in de Republiek volgde. Bij het beleg van Maastricht in 1794 door de Fransen, die deze stad innamen, werd zijn paard onder hem gedood in de strijd. Hij bleef trouw aan het noorden en toen hij als officier in 1806 soldaten voor het koninkrijk Holland ronselde in zijn geboortestreek, werd dat door het Franse bestuur verhinderd. Na zijn ontslag uit dienst was Wijnants ook enkele jaren burgemeester van de Limburgse plaatsen Stevensweert, Heel en Limie.
De helft van Wijnants' ambtsperiode in Leende viel samen met de Belgische Revolutie (1830-1839). Behalve dat zijn gezin zwaar door de onlusten werd getroffen, moeten de gebeurtenissen van die tijd hem ook als oud-militair en door zijn zuidelijke herkomst niet onberoerd hebben gelaten. Zoals gezegd was Wijnants geboren te Hoepertingen bij het halverwege Tongeren en Sint-Truiden gelegen stadje Borgloon (in het Frans: Looz), tot 1366 de hoofdplaats van het voormalig graafschap Loon. Niet ver daarvandaan versloeg het Nederlandse leger de Belgen in augustus 1831 tijdens de Tiendaagse Veldtocht.
Na het uitbreken van de opstand hadden doortrekkende troepen en ingekwartierde soldaten Leende en omgeving veel overlast bezorgd. De positie van de Belg Wijnants als burgemeester van een woelige Nederlandse grensgemeente zal niet hebben bevorderd dat Wijnants zich na 1830 in Leende nog erg op zijn gemak voelde. (8)
De transactie van een uitgekookte burgemeester
N. Wijnants verlangde al vijf jaar vóór zijn definitieve vertrek uit Leende naar zijn ontslag als burgemeester. Een vertrouwelijke brief van 2 september 1834 van de districtscommissaris in Helmond aan de Noord-brabantse gouverneur A.J.L. baron van den Bogaerde van Terbrugge (1830-1842) in Den Bosch gaat daarover.(9) Volgens de districtscommissaris had de Leendse burgemeester ("een der braafste menschen die ik ken") hem meegedeeld zijn functie niet meer fatsoenlijk te kunnen uitoefenen door zijn hoge leeftijd van achtenzeventig jaar, door meegemaakte narigheid bij de uitbetaling van inkwartieringsgelden en vooral door zijn toegenomen hardhorigheid. Hij voelde zich bovendien hulpeloos en verlaten, nu zijn vrouw onlangs van ellende was gestorven. Haar twee zonen uit een eerder huwelijk waren als hoofdofficieren gesneuveld, de een in 1830, de ander in 1831. Verder had Wijnants de zorg voor de twee voordochters van zijn overleden vrouw. (10) Omdat hij slechts een pensioentje van luitenant genoot, wilde hij vanzelfsprekend graag zijn burgemeesters-bezoldiging houden. Maar hij had Wesselman verteld dat het zijn eer te na was een ambt te vervullen waarvoor hij zich niet langer geschikt vond.
Wijnants had aan de districtscommissaris de volgende oplossing voorgesteld. Zijn ongehuwde vriend notaris H.M. Freher uit het naburige Heeze zocht onderdak. De notaris was bij Wijnants komen klagen dat hem de huur van zijn woning door de eigenaar was opgezegd. In het ruime huis van Wijnants zou hij gemakkelijk kunnen intrekken. De burgemeester nu was bereid ontslag te nemen op voorwaarde dat Freher hem mocht opvolgen. In ruil voor de burgemeestersbezoldiging zou de notaris dan vrije inwoning bij Wijnants genieten.
De reden waarom zijn ongehuwde vriend Freher de huur was opgezegd, werd niet vermeld. Had het te maken met het feit dat de notaris uit Heeze op het punt stond te trouwen met de Bergeykse notarisdochter Johanna Catharina van Galen? Het huwelijk werd op 14 december 1834 gesloten. (11)
De districtscommissaris schreef aan de gouverneur dat hij in het algemeen niets van dergelijke "transactiën" moest hebben. Voor Leende vond hij het plan echter zo gek nog niet. Niemand uit het dorp kwam voor een benoeming tot burgemeester in aanmerking. Zoals bekend heerste in de Leendse raad en bij sommige inwoners een slechte sfeer. Notaris Freher daarentegen stond gunstig aangeschreven en zou een uitstekende burgemeester zijn. Tevens werd zo een bevredigende oplossing gevonden voor de problemen "van eenen braven tachtigjarigen grijsaard", zoals Wesselman de Leendse burgemeester noemde.
De districtscommissaris had Wijnants afgeraden zijn zaak persoonlijk bij de gouverneur te gaan bepleiten, hetgeen de burgemeester van plan was te doen. Wesselman wilde de oude, dove man een moeilijke reis naar de provinciehoofdstad besparen. De districtscommissaris adviseerde notaris Freher in Wijnants' plaats op audiëntie naar Den Bosch te gaan. Zo kreeg de gouverneur gelegenheid de kandidaat-burgemeester zelf te leren kennen.
Het schriftelijk antwoord van de gouverneur liet niet lang op zich wachten.(12) De gouverneur bleek bereid Freher bij de Minister van Binnenlandse Zaken als burgemeester voor te dragen, indien Freher zijn notarispraktijk naar Leende zou verhuizen en Wijnants "puur en simpel" eervol ontslag bij Zijne Majesteit zou aanvragen.
Nicolaas Wijnants aarzelde toen niet zich met een ontslagverzoek tot de koning te richten. De districtscommissaris werd nu door de gouverneur in Den Bosch uitgenodigd om spoedig een schriftelijke opgave te sturen van personen die voor de vacante functie in aanmerking zouden komen.(13) Notaris Freher behoorde een van de burgemeesterskandidaten te zijn. Binnen een week had de Helmondse districtscommissaris een voordracht met drie namen gereed.(14) Bovenaan stond natuurlijk Hendrik Marquartus Freher, notaris te Heeze en Leende; dan volgden Hendrikus Jacobus Kemps en Jan Joseph de Laure, beiden assessor (wethouder) te Leende. In zijn toelichting merkte de districtscommissaris over de voorgedragen H.J. Kemps en J.J. de Laure op:
"Geen van beide beveelt zich aan. Beide zijn bezield met eenen geest van tegenstreving, die den gang der administratie in deze gemeente dikwils moeilijk gemaakt heeft. Onder voorwendsel van voor de gemeente te moete bezuinigen, beknibbelen zij dan eens het buitendien lage tractement van den veldwachter, dan dat van den plaatselijken ontvanger, dan weder hetgeen voor vuur, licht, schrijf-behoeftens is toegelegd. En wanneer men hun zin hierin niet wilde opvolgen, dan weigerden zij den begrootingsstaat te teekenen. Evenzoo ging het bij het opmaken van den jaarlijkschen personeelen omslag, waarover mij de burgemeester Wijnants meermalen bitter geklaagd heeft. Andere personen die eenig denkbeeld van administratie hebben, bevinden zich te Leende voor zoover ik weet in het geheel niet."
Toch kende de districtscommissaris wel een Leendenaar die hij graag burgemeester zag worden: Hyacinthus van Dijk, landmeter eerste klas bij het kadaster. Deze was enige weken eerder naar Helmond vertrokken, waar hij in verband met zijn benoeming tot bewaarder van het kadaster moest wonen. Zijn tijd zou echter nog komen.
Een kink in de kabel
De deal tussen Wijnants en Freher scheen naar tevredenheid geregeld te worden, totdat na enkele maanden problemen rezen uit onverwachte hoek. De districtscommissaris had geen rekening gehouden met een zekere Theodoor Johan van Lelyveld van Cingelshouck uit Leende, een zesendertigjarige gepensioneerde tweede luitenant, die buiten de gouverneur om bij Zijne Majesteit naar de burgemeesters-functie bleek te hebben gesolliciteerd. De gouverneur werd er door het Departement van Binnenlandse Zaken over ingelicht.(15) Hoe deze sollicitant van een mogelijke vacature lucht gekregen had, is niet achterhaald. Misschien heeft Wijnants hem persoonlijk zijn plan om ontslag te nemen meegedeeld.
Wat nu te doen? Had gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge notaris Freher uit Heeze niet vooral voorgedragen omdat districts-commissaris Wesselman de gouverneur in een vertrouwelijke brief ervan had verzekerd dat niemand in Leende voor de burgemeestersbenoeming in aanmerking kwam?
Wesselman kreeg daarom van zijn superieur in Den Bosch opdracht zo spoedig mogelijk uit te zoeken hoe het zat.
Volgens de gouverneur zou het motief van de reeds gedane voordracht van notaris Freher bij een eventuele geschiktheid van Th.J. van Lelyveld van Cingelshouck vervallen. Te meer daar de inwoners liever iemand uit hun midden benoemd zagen dan iemand van buiten opgedrongen te krijgen. Ook diende het persoonlijk belang van Wijnants natuurlijk ondergeschikt te blijven aan dat van de administratie en de gemeente. De gouverneur schreef in dit geval echter rekening te willen houden met de financiële omstandigheden van de Leendse burgemeester, want de gouverneur had aan een regeling tussen Wijnants en Freher zelf min of meer meegewerkt.
Ten slotte wilde de gouverneur weten of in het geval notaris Freher niet benoemd zou worden, burgemeester Wijnants zijn ingediende verzoek om ontslag wenste te handhaven. Uit Wesselmans vertrouwelijke brief van 2 september 1834 meende hij wel op te mogen maken dat Wijnants zijn ontslag verlangde. Wesselman had immers geschreven dat de Leendse burgemeester uit eergevoel geen functie wilde blijven uitoefenen waarvoor hij zich niet langer geschikt vond.
De in verlegenheid gebrachte districtscommissaris antwoordde in zijn brief van 12 december 1834 er niet van op de hoogte te zijn geweest dat de bewuste sollicitant in Leende woonde.(16) Wesselman herinnerde zich Van Lelyveld van Cingelshouck evenwel nog "als jongeling" uit zijn Eindhovense tijd van arrondissementscommissaris, zo'n twintig jaar geleden. Hij wist over hem niet meer te melden dan dat hij militair in de rang van luitenant geworden en te Roermond in het huwelijk getreden was. Verder dat hij, door een oogkwaal vrijwel blind geworden, met pensioen was gegaan; dat hij na het uitbreken van de Belgische Revolutie uit Roermond was vertrokken en zich voor enige tijd in Leende had gevestigd. Een wettige reden om Van Lelyveld van Cingelshouck van een eventuele benoeming uit te sluiten kon hoogstens zijn dat hij de vereiste belasting niet volledig betaalde. Maar hetzelfde kwam bij andere burgemeesters, die Wesselman niet graag zag aftreden, ook voor.
De districtscommissaris had burgemeester Wijnants vertrouwelijk van de ontwikkelingen op de hoogte gebracht. In een schriftelijke reactie van 8 december 1834 gaf de Leendse burgemeester daarna zijn kijk op de zaak en beantwoordde hij de vraag of hij zijn ontslagverzoek zou handhaven indien notaris Freher niet voor benoeming in aanmerking kwam.(17) Deze reactie van Wijnants stuurde Wesselman ter kennisgeving naar de gouverneur.
Een dove burgemeester of een blinde
De Leendse burgemeester schreef dat hij vriendschappelijk met Van Lelyveld van Cingelshouck omging. Niettemin bleef hij ervan overtuigd dat niemand geschikter als toekomstig burgemeester was dan notaris Freher. Het korte verblijf van nog geen jaar in Leende vond Wijnants niet zo’n probleem voor een benoeming van Van Lelyveld van Cingelshouck. Evenmin als de lage belasting die hij betaalde, waardoor deze kandidaat overigens, volgens duidelijke bepalingen in het reglement op het bestuur ten plattelande, van het burgemeesterschap behoorde te worden uitgesloten. Wijnants’ belangrijkste bezwaar gold echter:
"... dat de heer Lelyveld nog in het bloeyen zijner jaren slechts daarom met een grooter pensioen dan zijnen rang en diensttijd hem aanspraak gaf, is begiftigd geworden, wijl dien heer nagenoeg geheel zijn gezigt in de dienst verloren heeft en, al ware het alleen om dit zijn zoozeer verzwakt gezigt, ten eenemaal ongeschiekt is ter vervulling der burgemeesterlijke pligten. Dit weegt zooveel te zwaarder, dewijl de secretaris dezer gemeente, te Heeze woonachtig, tegelijkertijd drie gemeentens als secretaris bedienen moet, waardoor de werk-zaamheden als burgemeester alhier niet als de gemakelijkste te beschouwen zijn en men dus even zoozeer een goed gezigt nodig heeft als goede ooren. Hulde doende aan de militaire bekwaamheden des heeren Lelyveld, zoo mag ik evenwel niet ontveinzen dat, behalven het zoozeer verduisterd gezigt, ik Zijn Edele ook niet geschiekt oordeele tot de waarneming der functiën als burgemeester. Vooral in deze gemeente, alwaar de burgemeester een man behoord te zijn die fermiteit bezit, zooals UEdg. bekend is, als zijnde deze gemeente niet van de gemakkelijkste. Vooral voor iemand die nimmer dergelijke werkzaamheden vervuld heeft."
Wijnants gaf in zijn brief ook hoog op van Frehers populariteit bij de Leendenaren, van wie het merendeel het liefst de notaris als opvolger zou zien.
Freher genoot waardering door zijn kennis van zaken en "blankheid" van karakter. Wijnants wees verder op het reeds aangegane "engagement" tussen hem en notaris Freher, dat een soort garantie voor zijn oude dag moest zijn. Als weduwnaar en pleegvader vreesde hij het hoofd amper boven water te kunnen blijven houden indien de van de koning ontvangen ondersteuning voor zijn stiefdochters ooit zou wegvallen. Kortom, hij wenste zijn ontslagaanvraag in te trekken als Freher niet zijn opvolger mocht worden.
Het behoud van het burgemeesterstraktement woog voor Wijnants kennelijk toch zwaarder dan zijn gebrekkig functioneren, terwijl dit laatste volgens Wijnants’ destijds aan Wesselman gedane mededeling zijn eer te na zou zijn.
Dat een burgemeester van Leende evenzeer goede ogen als goede oren moest hebben, was raak opgemerkt van Wijnants. Het zou immers onbegrijpelijk zijn de praktisch blinde Th.J. van Lelyveld van Cingelshouck wel voor de functie van burgemeester in aanmerking te laten komen, terwijl de toenemende doofheid voor Wijnants juist de reden was geweest om ontslag te vragen. Leende had behoefte aan een burgemeester die "fermiteit" bezat en notaris H.M. Freher uit Heeze was de enige die naar de mening van Wijnants aan die eis voldeed. Wijnants kon toen niet bevroeden dat een latere opvolger het burgemeestersambt in Leende ooit nog eens ten gevolge van blindheid moest neerleggen. Dat overkwam T. Maas in 1877.(18)
De Noordbrabantse gouverneur adviseerde in zijn brief van 15 december 1834 aan de Minister van Binnenlandse Zaken Th.J. van Lelyveld van Cingelshouck niet tot burgemeester van Leende te benoemen wegens zijn slecht gezichtsvermogen.(19) Aangezien Wijnants bij zijn ambtelijke werkzaamheden intussen veel assistentie kreeg van zijn toen juist in het huwelijk getreden vriend notaris Freher, wenste de burgemeester voorlopig aan te blijven. De gouverneur adviseerde de minister ten slotte Wijnants' verzoek om ontslag als niet gedaan te beschouwen.
Eervol ontslag voor een trouwe grijsaard
De bejaarde burgemeester kreeg zijn zin en sukkelde nog vijf jaar in zijn functie door.
Markeert het jaartal 1839 in de vaderlandse geschiedenis het einde van de Belgische Revolutie, die de officiële scheiding tussen België en Nederland tot gevolg had, dit jaar bracht ook het einde van de ambtstermijn van N. Wijnants. De drieëntachtigjarige burgemeester van Leende diende in de zomer bij de gouverneur het verzoek in om met behoud van zijn pensioen als luitenant zijn resterende dagen bij zijn in Antwerpen wonende dochter en kleinkinderen te mogen doorbrengen en in dat geval eervol ontslagen te worden.(20)
Nu moest districtscommíssaris Wesselman weer aan de gang om een opgave van burgemeesterskandidaten samen te stellen. In zijn brief van 2 september 1839 aan de gouverneur prees Wesselman de bejaarde Wijnants voor de manier waarop deze zijn werk altijd had verricht. En dat in een gemeente als Leende, waar het burge-meesterschap bepaald geen pretje was:
"In geene gemeente van mijn distrikt, mijnheer de gouverneur, is de gemeentensraad minder goed zamengesteld dan te Leende, en nergens vind ik in den raad minder stof om den waardigen aftredenden grijsaard, wiens leven men op eene schandelijke wijze verbitterd heeft, te kunnen vervangen. De assessoren en een paar leden van het gemeentebestuur onderscheiden zich door afgunst, wrevel en sch[r]aapzucht, de andere leden door gebrek aan doorzigt. De laatsten laten zich door de eersten medeslepen. Meermalen heb ik gelegenheid gehad hen te leeren kennen en eenige te verachten. Ik kan geen der assessoren, noch der leden van den raad tot burgemeester voordragen en moet hier ook bijvoegen dat hoezeer de burgemeester reeds lang te kennen heeft gegeven zijn ontslag te willen vragen, niemand hunner zich bij mij heeft aangemeld om voorgedragen te worden.(21)
Schrijvend over de kandidaten bleek de districtscommíssaris zijn voorkeur voor Hyacinthus van Dijk na 1834 niet te zijn kwijtgeraakt. Deze Leendenaar kwalificeerde zich in de ogen van Wesselman bijzonder voor het burgemeestersambt "door verkregene kennis, goed doorzigt en door ongekreukte braafheid". Hij was in Leende algemeen geacht en met zijn benoeming zou de gemeente een grote dienst worden bewezen. Daarom droeg de districtscommissaris hem als eerste voor. Van Dijk, een van de belangrijke grondeigenaren van het dorp, was landmeter geweest en naderhand bewaarder van het kadaster in Helmond. Daar had Wesselman "zijn gezond verstand en knapheid meer van nabij leeren kennen". Vervolgens was Van Dijk landmeter van het kadaster in Eindhoven geworden, belast met het bureauwerk. Hij had een vrouw en elf kinderen. De oudste, meerderjarige zoon, hulp van jongs af aan, was door de vader in het vak opgeleid. Van Dijk had zich weer in Leende gevestigd, terwijl zijn zoon zijn functie waarnam. Om op het werk toe te zien, begaf Hyacinthus van Dijk zich tweemaal per week naar Eindhoven. Een belemmering voor Van Dijks benoeming kon zijn dat hij door zijn werk verplicht werd zich in Eindhoven te vestigen.
De tweede aanvaardbare kandidaat was de in Tilburg geboren arts Jacobus Josephus Johannes Baptist de la Geneste, sinds 1835 met "eene burgerdochter" in Leende gehuwd en daar woonachtig. In 1838 was hij tot plaatselijke ontvanger benoemd, welke functie hij echter bij een eventuele burgemeestersbenoeming wilde opgeven. Wesselman kende De la Geneste "die zich zeer goed voordoet", verder overigens niet.
Een derde sollicitant, koperslager Hendricus van Engelen uit Leende, wenste de districtscommissaris niet voor te dragen. Van Engelen bleek weinig "doorzigt" en in het geheel geen administratieve ervaring te hebben. Een belangrijk bezwaar vond Wesselman bovendien dat hij een zwager van de Leendse gemeentesecretaris Van Moorsel was. Indien koperslager Van Engelen benoemd werd, zou "het geheele bestier der gemeente" aan Van Moorsel overgaan, zoals ook in Someren het geval was. Dat zou te meer ongewenst zijn omdat Van Moorsel niet in Leende woonde.
Notaris H.M. Freher uit Heeze, de kandidaat uit 1834 en vriend van burgemeester Wijnants, kwam in het hele stuk niet meer voor. Eenmaal getrouwd had hij zijn aspiraties om burgemeester van Leende te worden en daardoor zijn inkomen wat op te vijzelen kennelijk laten varen. Hij bleef notaris in Heeze, waar hij op 28 oktober 1868 zou overlijden. Hij werd er op het oude kerkhof begraven?(22)
De gouverneur in Den Bosch stelde een advies op overeenkomstig de voordracht van districtscommissaris Wesselman in Helmond en stuurde dat op 6 september 1839 naar de Minister van Binnenlandse Zaken.(23)
Intussen was de bejaarde burgemeester met verlof naar Antwerpen vertrokken; daar vestigde hij zich in de Lindestraat ten huize van een zekere heer A.F. Grieten, vermoedelijk zijn schoonzoon. Hij had alles in Leende al overgedragen, maar nog steeds geen officieel ontslagbewijs ontvangen. Het was onvoorspelbaar hoe lang de benoeming van een nieuwe burgemeester zou uitblijven. Daarom stelde de districts-commissaris aan de gouverneur voor in afwachting van de koninklijke beschikking Wijnants' verlof met een maand te verlengen en niet te eisen dat de gebrekkige grijsaard in het gure seizoen een vergeefse reis naar Leende zou ondernemen. De lopende zaken werden door de zorg van de gemeentesecretaris immers uitstekend afgehandeld.(24)
Uiteindelijk kreeg Wijnants per 1 december 1839 eervol ontslag als burgemeester van Leende.(25) Hem werd tegelijkertijd toegestaan zijn pensioen van fl. 470,- per jaar als gewezen luitenant buiten het rijk te genieten. De laatste bepaling heeft misschien met de politieke omstan-dig heden van de scheiding in 1839 te maken gehad. Door zijn ontslag ging hij er met zijn inkomen fl. 125,- op achteruit; dit bedrag was zijn jaarlijks traktement als burgemeester van Leende geweest.
Nicolaas Wijnants zou nog meer dan acht jaar op zijn pensioen zijn aangewezen totdat hij op 2 juli 1848, bijna tweeënnegentig jaar oud, in Antwerpen overleed. Hij heeft zijn laatste levensjaren echter niet uitsluitend in de Scheldestad doorgebracht. In het volkstellingregister van Heeze uit 1840 staat hij merkwaardig genoeg als oud-burge-meester van Leende en gepensioneerd officier met zijn twee stiefdochters geregistreerd onder de namen van notaris H.M. Freher, diens echtgenote en dienstmeid op het adres Eymerik, nummer 185. Hij lijkt naderhand te zijn uitgeschreven, want in de laatste kolom van het register is achter zijn naam en die van zijn stiefdochters de volgende aantekening te lezen: "Den 24 juny 1843 met certificaat van verandering van woonplaats van Putten, Noordbraband, voor N. Wijnants"(26). Tot zover de nasporingen betreffende Nicolaas Wijnants.
Hyacinthus van Dijk volgde hem op vierenvijftigjarige leeftijd in 1840 op als burgemeester van Leende; hij zou dat tot zijn dood op 20 augustus 1851 blijven.(27) Van Dijk kreeg bij zijn benoeming tevens verlof om zijn functie van landmeter, belast met de velddienst bij de bewaring van de hypotheken en het kadaster in Eindhoven, te blijven uitoefenen.
NOTEN
Gebruikte afkortingen
RANB: Rijksarchief in Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch.
APB: Archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, 1814-
1920.
SAREK: Streekarchief Regio Eindhoven-Kempenland, Eindhoven.
GAL: Archieven van de Gemeente Leende, 1563-1945.
GAV: Administratief archief van Valkenswaard, 1811-1934.
KVH: H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong O.C.R., Achelse Kluis, 1953.
(1) Weekblad "Parel van Brabant", 29-1-1992, blz. 10, en 26-2-1992, blz. 16.
(2) J.J.F. de Waal, 'De gemeentehuizen van Leende', in: Heemkronijk, jrg. 30 (1991), nr. 1/2. blz. 7-8, 55-58. Bij de dertien burgemeesters zijn de plaatsvervangers mr. dr. H. Lijnkamp, mr. M. Magnée en F. Vogels uit de periode 1940-1945 niet meegerekend.
(3) A. van Kempen. 'Een vervagend vooruitzicht op de weg naar vooruitgang. De mislukte opvolging van een oude practicus, 1847-1850', in: De Vlasbloem, historisch jaarboek voor Helmond, dl. VIII, Helmond, 1987, blz. 44.
(4) RANB. APB, inv.nr. 12187. Wat in dit artikel over de functies en werkzaamheden van mr.C.F. Wesselman wordt opgemerkt, is gebaseerd op mijn onderzoek in het ambtelijk archief van Wesselman in RANB, APB, en in het bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Helmond berustende Familiearchief Wesselman van Helmond; verder op recente literatuur waarin Wesselman ter sprake komt, zoals in: A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties; de positie van vier gouvermeurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, 1813-1830, Tilburg, 1988, passim.
(5) Conscriptie is inschrijving en loting voor de militaire dienst.
(6) RANB. APB, invnr. 12209; 24-12-1825, 1.
(7) In de periode 1821-1825 werden burgemeesters schouten genoemd.
(8) Lambert van de Kerkhof uit Bakel attendeerde me op het feit dat N. Wijnants maire/burgemeester in Valkenswaard is geweest en als schout daar werd gepasseerd (RANB. APB, inv.nr. 4683 of 4686 (5-6-1825). Zie in dit verband ook: SAREK. GAV, inv.nrs. 1 (19-11-1812) en 554 (bijlage gemeenterekening van 31-12-1820, getekend door burgemeester N. Wijnants).
Zie voor andere gegevens over Wijnants” loopbaan verder: P.C. Molhuysen, F.K.H. Kossmann (red.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Leiden, 1933, deel 9, blz. 1306.
In de KVH zijn op de bladzijden betreffende de periode 1830-1839 gedetailleerde gegevens over het verloop van de Belgische Revolutie in het gebied van de vroegere heerlijkheid Heeze, Leende, Zesgehuchten en in de omgeving daarvan te vinden.
Volgens de KVH (blz. 40 en 87) is N. Wijnants geboren te Hoepertingen en op 17-8- 1756 te Borgloon gedoopt (vermoedelijk in de collegiale St.-Odulfuskerk aldaar). In diverse andere bronnen wordt echter vermeld dat hij in Borgloon geboren was (SAREK. GAL, inv.nr. 483: in Looz, de Franse naam voor Borgloon; Bevolkingsregister van Leende, 1839-1849 (fiche 4), volkstellingregister, inv.nr. 2, blad 100, nr. 109.
SAREK. Gemeentearchief van Heeze. Bevolkingsregister, 1840-1849 (fiche 1), volkstellingregister, inv.nr. 4a, blad 9). Borgloon (Looz in het Frans) is de oude hoofdstad van het voormalig graafschap Loon. De huidige gemeente Borgloon ontstond in 1977 door samenvoeging van de toen opgeheven gelijknamige gemeente met een tiental andere omliggende plaatsen, waaronder Hoepertingen.
Wesselman vermeldt in zijn brieven niet steeds de juiste leeftijd van N. Wijnants. Er bestond bij diens geboorte nog geen burgerlijke stand. Zoals in de meeste genoemde bronnen, wordt daarom hier de in de KVH (blz. 40) genoemde doopdatum van N. Wijnants (17-8-1756) tevens als zijn geboortedatum beschouwd.
(9) RANB. APB, inv.nr. 736 (2-9-1834).
(10) Uit RANB, APB, inv.nr. 748: brief van 8-12-1834 van de burgemeester van Leende aan de districtscommissaris in Helmond, blijkt dat Wijnants' echtgenote uit een eerder huwelijk twee zoons had, namelijk luitenant-kolonel C.H. Wimmer en kapitein P.W. Wimmer, die in de jaren 1830 en 1831 zijn gesneuveld. Uit Wijnants' brief is ook op te maken dat zijn echtgenote in de loop van 1834 was overleden. De Leendse burgemeester bleef toen achter met twee stiefdochters, zussen van de gesneuvelde militairen.
(11) C.S. Smit uit Heeze wees me erop dat H.M. Freher op 14-12-1834 in het huwelijk is getreden (SAREK. Gemeentearchief Bergeyk: Burgerlijke stand, 1834, huwelijksakte nr. 18). Volgens C.S. Smit blijkt uit het lidmatenregister van de Nederlandse Hervormde Gemeente in Tilburg dat H.M. Freher in 1828 vanuit Leerdam naar Tilburg was gekomen, terwijl hij op 2-5-1803 in Tilburg was gedoopt. De Nederlandse Hervormde Gemeente van Tilburg gaf op 13-5-1831 een attestatie betreffende H.M. Freher voor de Nederlandse Hervormde Gemeente van Heeze en Leende af. H.M. Freher werd op 13-2-1803 geboren (SAREK Gemeentearchief van Heeze: Bevolkings- register, 1850-1860, inv.nr. 6, blz. 260.
Volgens deze bron woonde notaris Freher in de periode 1850-1860 te Heeze in wijk 1, straat Eimerik, buurtschap Kerkenhuis, huisnr. 206).
(12) RANB. APB, inv.nr. 736 (5-9-1834) en inv.nr. 12227 (22-9-1834, 7: brief van 5-9-1834).
(13) RANB. APB, inv.nr. 12227 (22-9-1834, 7: brief van 16-9-1834).
(14) RANB. APB, inv.nr. 12227 (22-9-1834, 7: brief van 22-9-1834).
(15) RANB. APB, inv.nr. 12227 (12-12-1834, 1: brief van 4-12-1834). De letterlijke inhoud van het rekwest of verzoekschrift van Th.J. van Lelyveld van Cingelshouck om tot burgemeester benoemd te worden, is mij onbekend. Het departement heeft het rekwest destijds naar de gouverneur in Den Bosch gestuurd. Deze laatste verzond het naar de Helmondse districtscommissaris voor een commentaar. Vervolgens is het via Den Bosch met het antwoord en advies van de gouverneur naar de Minister van Binnenlandse Zaken teruggestuurd.
Th..l. van Lelyveld van Cingelshouck was op 13-8-1798 in Eindhoven geboren (SAREK. GAL, Bevolkingsregister, 1839-1849).
(16) RANB. APB, inv.nr. 748 (12-12-1834) en inv.nr. 12227 (12-12-1834, 1: brief van 12-12-1834).
(17) RANB. APB, inv.nr. 748 (brief van 8-12-1834).
(18) KVH, blz. 89, en G. Veldhuizen, 'Thielemanus Maas: De 19de-eeuwse brouwer-burgemeester van Leende', in: Heemkronijk, jrg. 28 (1989), nr. 2, blz. 57-67.
(19) RANB. APB, inv.nr. 748 (brief van 15-12-1834).
(20) RANB. APB, inv.nr. 12234 (2-9-1839, 2: brief van 23-8-1839).
(21) RANB. APB, inv.nr. 12234 (2-9-1839, 2: brief van 2-9-1839). Zie over de sollicitanten H. van Dijk, J.J.J.B. de la Geneste en H. van Engelen ook de KVH, blz. 33-34, 47, 88, 102, 110, achtereenvolgens 102. 110, 131-132, en 69-70. Volgens de KVH was H. van Dijk op 5-2-1786 geboren (blz. 34), maar volgens Wesselman in zijn brief van 2-9-1839 was hij bij zijn sollicitatie in 1839 58 jaar oud!
(22) De informatie betreffende Frehers overlijden en begraven is afkomstig van C.S. Smit uit Heeze.
(23) RANB. APB, inv.nr. 931 (brief van 6-9-1839).
(24) RANB. APB, inv.nr. 12234 (6-12-1839, 1).
(25) RANB. APB, inv.nr. 12234 (6-12-1839, 1: brief van 16-12-1839) en 931. SAREK. GAL. inv.nr. 603.
(26) SAREK. Gemeentearchief van Heeze: Bevolkingsregister, 1840-1849 (fiche 1), volkstellingregister, inv.nr. 4a, blad 9.
(27) KVH, blz. 40 (over N. Wijnants) en blz. 34, 88 (over H. van Dijk). SAREK. GAL. inv.nr. 445 (notulen raad van 7-1-1840) en 603. H. van Dijk werd bij KB van 1-12-1839, nr. 107, tot burgemeester benoemd en op 2(of 7)-1-1840 beëdigd of geïnstalleerd.