Heemkronijk jaar:1992, jaargang:31, nummer:4, pag:159 -169
HERDERLIJKE TWIST IN STERKSELS ARCADIE EN EEN GRENSKWESTIE TUSSEN HEEZE EN STERKSEL
door: Peter Dekkers
Het draaide allemaal om geld
Vanaf de twaalfde eeuw onderging de Brabantse landbouw een revolutionaire verandering. Tot dan was de Brabantse landbouw in de middeleeuwen kleinschalig en gericht op zelfvoorziening van de plaatselijke bewoners: boerderijtjes met stukjes bouwland, een paar, hoogstens vijf, koeien, een geit, wat varkens die in het bos scharrelden en een paar kippen voor de eieren. Maar onder invloed van de economische groei en mede op instigatie van de Brabantse hertogen, die deze groei zoveel mogelijk wilden stimuleren, had er een verandering plaats. De hertogen hadden voor hun politiek geld nodig en het grote geld kwam in die dagen uit de textielindustrie.
De grote Vlaamse lakensteden zijn natuurlijk bekend: Ieper, Brugge, Gent. Maar ook in Brabant betekende wol welvaart. Alle oude handels- steden, ook Antwerpen en Brussel, bloeiden op door de laken-nijverheid. Lakenhallen werden voor het eerst vermeld in 1197 in Leuven, in 1221 in Brussel en in 1226 in Antwerpen. Vooral Cisterciënser en Premonstratenzer monniken legden zich toe op de schapenteelt. Met het verdiende geld kon men de eerste levens-behoeften wel importeren: het graan kwam uit Noord-Frankrijk, het zout kwam uit Zeeland, de wijn uit Frankrijk en uit de Duitse Rijnstreek en de vis kwam uit Skandinavië. De Brabantse boeren konden dus beter iets gaan produceren wat geld opbracht dan proberen de concurrentie aan te gaan met het goedkope Franse graan.(1)
En wat bracht toen het meeste geld op? De wol.
Het hele Brabantse landschap veranderde in rap tempo in een paarse lappendeken. Was het een onderbevolkte woestenij met hier en daar wat boerderijtjes met wat bouwgrond, vanaf ongeveer 1125 rukte de schapenteelt op. Het werd nu belangrijk om heidevelden te vormen voor die schapen. Tegelijk kon men de mest van deze schapen, vermengd met heideplaggen in de potstal, gebruiken om het weinige bouwland voor eigen gebruik te bemesten. Dit was een precair evenwicht: gezien het beperkt heideareaal kon men niet te veel schapen hebben en een paar schapen te weinig betekende te weinig mest, zodat de oogst tegenviel.
Tot in onze eeuw werd Brabant door deze economie beheerst. Massa's schapen bevolkten de Brabantse heide en iedere stad had een wol-verwerkende industrie. Wol betekende geld. Toen deze ontwikkeling in gang gezet was, zag men op het platteland een moordende concurrentiestrijd ontstaan tussen dorpen, omdat de schapenteelt per gemeenschap georganiseerd was.
De schapen werden per gemeenschap gezamenlijk in één of meer kuddes gehoed. Her en der zag men gemeenschappen tegen elkaar opstaan, verwikkeld in heftige ruzies om een paar meter weidegrond, gras of heide.(2)
De geschiedenis van Sterksel in de middeleeuwen bestaat voornamelijk uit zulke ruzies. De oorkonden spreken er eeuwenlang van ruzies om stukken grond, om de vraag waar de grens precies lag. Eeuwen, waarin anderen hun vee lieten grazen op Sterkselse heide, of zelfs er illegaal plaggen staken, maaiden of turfden. Ruzies met Huchten en Someren, met Maarheeze en ook ruzies met Heeze. Ik wil hier de grenskwesties tussen Heeze en Sterksel uitdiepen. Gingen ze echt alleen maar om die grond?
Sterksel: zwak en onbeschermd?
Allereerst moet ik iets zeggen over Sterksel. Sterksel was indertijd een makkelijke prooi voor grensschenders. Omstreeks 1200 was Sterksel in bezit gekomen van de Premonstratenzer abdij van Averbode. Vanaf ca. 1300 stonden hier vijf hoeven, die gepacht werden van de abdij van Averbode. Aan boerenfamilies en personeel woonden hier zo'n 40 mensen. De abt was weliswaar een machtig man -hij was raadsheer van de hertog en nam een voorname plaats in in de Staten van Brabant - maar hij woonde ver weg. Aanvankelijk woonde in Sterksel nog een enkele witheer van Averbode, die het kloosterdomein van Sterksel moest bestieren. Maar in de veertiende eeuw verdween deze en nam een Sterkselse pachter (de "meier") er het rentmeesterschap waar. De kleine gemeenschap van Sterksel was kwetsbaar en onbeschermd. Herhaaldelijk ontving de abt brieven van zijn meier dat vreemdelingen zich aan Sterksel vergrepen: men stal er vee, kapte er bomen of men liet vee grazen op Sterksels grondgebied. Ook maaide men er heide of stak er turf, dat immers in de potstal werd vermengd met de uitwerpselen van de schapen.
De abt weet het allemaal aan de vorster (= gerechtsdienaar) van Sterksel, een functie van de meier aldaar, die toch goed betaald werd om daarop te letten en daartegen op te treden. Daarom verzocht de abt in 1448 de hertog om in Sterksel een preter (= veldwachter) te mogen aanstellen, "om hoere vorens. goede te hueden ende die personen ende beesten, dairop schade doende ende pantbarich bevonden, te kaalscheren (= grijpen), te heuden ende voir hoeren schade in die naeste vroente te leyden ende te doen houden ende hen anders dairop te versien van behoirliker remedien (= schadevergoeding)".
De hertog stond dit toe; de schout van Den Bosch moest deze preter de eed afnemen, "van die voirss. goede wael ende getruwelic te hueden ende te verwaeren ende dieghene, die hij schade doende dairop te vorderen, na die macht die wij hem dair af hebben gegeven". De preter mocht degenen die op Sterksel schade aanrichtten, vervolgen, tot ze de schade hadden vergoed.
En hij moest ook de boetes innen: "Te wetene alle menschen die wetens ennigen schade op die voirgenoemde goede deden, het waere mit hout of boemen dairop af te houwen of afgehouwen hout of boemen ewech te vueren, heyde te mayen of torve te stekene, also ducke ende mennichwerven als dat geboeren sal, twelve oude grote, ende van elken perde, osse, koye, verkene of viventwintich scapen, die bevonden selen werden gaende ende schade doende op die voirss. goede, eenen ouden groten te bekeren, die twee derdendele dairaf t'onsen of tot des smalen (= kleine) heren behoef, daironder dat geboeren sal, ende d'anderderdendeel tot behoef des voirss. preters, die broeckachtige (= vergrijper) dairaf sal hebben gecalengeert".(3) Wie de abt toen als preter heeft aangesteld, weten we niet. We weten niet eens óf hij wel meteen van dit recht gebruik heeft gemaakt. Maar kennelijk was er alle aanleiding toe.
Heezer vandalen houden in Sterksel huis
In 1453 was het in elk geval raak. Zestig lieden uit Heeze en Leende stonden toen terecht voor de Raad van Brabant in Brussel, op een aanklacht van de abt van Averbode als heer van Sterksel. Enkelen van hen verweerden zich in Brussel namens de hele groep. (4) Deze zestig man waren naar Sterksel gekomen om daar op de heide turf te steken en heide te maaien en zij hadden daarmee de abdij voor zo'n honderd gouden rijders benadeeld. De heide was er volgens de abt geheel verwoest.
Hoe moeten we ons dat voorstellen? De oorkonde van het proces voor de Raad doet het voorkomen dat de zestig man met z'n allen naar Sterksel zijn getogen en daar op een stuk heide eens flink hebben huisgehouden. Dit heeft iets weg van een manifestatie van eigen gelijk en lijkt te duiden op een stuk heide, dat door de Heezenaren jegens de abdij van Averbode betwist werd. De abt eiste dus een schade-vergoeding. De Heezenaren werden gedaagd voor de Raad van Brabant, doch verschenen aanvankelijk niet en vroegen slechts om uitstel. Enkelen (5) van de groep - geschrokken van de dagvaarding van de Raad "in naam van de hertog" - verschenen wel en beloofden beterschap: zij zouden nooit meer op die heide komen en zij zouden de proceskosten betalen. Zij verzochten de abt hun de schade - met rente - kwijt te schelden en daarmee ging de abdij akkoord. Voor wat de anderen betrof, bepaalde de Raad, na de kwestie onderzocht te hebben, dat zij van die heide voortaan weg moesten blijven en de schade met rente aan de abt moesten vergoeden.
Daarmee waren de problemen echter niet uit de wereld geholpen. De twist sluimerde voort en brak in 1479 weer naar de oppervlakte. De abt betrok toen de heer van Heeze, Filips van Hoerne, erbij. Filips stelde twee procureurs (6) aan, die voor hem zouden optreden in de kwestie tussen de abdij van Averbode en de inwoners van Heeze. Meester Paulus de Rota, tesaurier van het bisdom Kamerijk, en meester Johannes de Couwenberge zouden als scheidsrechters optreden om deze zaak in der minne te schikken. Alle problemen en ruzies moesten nu eindelijk eens uit de wereld worden geholpen. De scheidsrechters moesten de incidenten en kwesties m.b.t. de grenzen en goederen tussen Heeze en Sterksel eens goed uitzoeken en zich daarbij grondig op de hoogte stellen van de oorkonden, rechtstitels e.d. om zodoende een defnitieve beslissing in dezen te nemen, waar beide partijen zich dan naar moesten schikken. Natuurlijk zou het recht weer aan de zijde van Averbode blijken te staan, omdat alleen Averbode steeds al haar verworven rechten op perkament had laten schrijven. De andere partij had niets en dus juridisch ook geen poot om op te staan.(7) Hoe het afliep, is echter onbekend.
Het eerstvolgende bericht uit Sterksel betreffende Heeze dateert pas weer uit 1510. In een pachtregister van de abdij van Averbode over dat jaar staat een lijstje met afspraken, die de abt op 9 augustus met zijn Sterkselse pachter had gemaakt.(8) Ten laatste kwam men overeen, "omdat den hoff ter Braken byder hant egheen weye en heeft ende verre van den broeck gelegen is, dat men een stuck vroenten by Overwegen op de beeck soude ingraven om beempt oft eusel (9) dairaff te maken. Ende oft yemant van Overwegen oft van Heze dat beletten woude, soe souden wy honne scape ende beesten buyten onssen palen van Stercsel doen blyven ende over de beke nyet laten comen".
Waar ging het hier om? We hebben al gezien dat er een bepaald stuk heide tussen Heeze en Sterksel door beide partijen betwist werd. Omdat daar een eusel voor de hoeve Ter Braken gemaakt is, kunnen we deze plek localiseren met behulp van de kaart, die de minder-broeder Johannes van der Burgt (Joannes a Castro) als tekenaar van de landmeter Cornelis Lowis tussen 1660 en 1680 van Sterksel gemaakt heeft.(10) De twist blijkt zich af te spelen nabij het grenspunt "het Schoorke", waar de Sterkselse Aa nabij Euvelwegen Heeze in stroomt en de grens oostwaarts de heide in buigt. Let wel: deze grens lag toen nog niet zo mooi vast, als ze op deze kaart staat. Het is eigenlijk wel logisch dat hier problemen ontstonden: de natuurlijke grens - tot aan het Schoorke was dat de Aa - ontbreekt hier plots en de grens liep "ergens" de heide in en was nog niet afgepaald. Omstreeks 1510 werd uitgerekend op dit punt een eusel aangelegd. Nu ja, zo gek was dat niet: door het aanleggen van een weide op dat punt, bevestigde Sterksel nog eens het recht dat Averbode daar meende te hebben.
De reaktie van de Heezenaren liet niet lang op zich wachten. Al in 1516 bleken er moeilijkheden gerezen te zijn. In dat jaar riep de abt de hulp van de Raad van Brabant in. Meier Egidius van Sterksel had bericht dat de grenzen van Sterksel wederom door een Heezenaar geschonden waren, ditmaal door Jan Daem Henricxzoen, alias Keymps of Keyms. Egidius schatte de schade op vijf filipsguldens.
Deze Jan Keymps was scheper van de "gemeyne scapen, toebe-hoirende den ingesetenen van de gehuchte geheeten Heymerycx, onder den dorpe van Heze gelegen". De inwoners van Emmerik lieten hun schapen gezamenlijk hoeden door deze Jan Keymps. Hij had z'n schapen dagelijks binnen de grenzen van Sterksel geleid "op de vliegende zanden ende savelen ende in de jonge boomen ende bercken, aldair geplant om de voirss. vliegende zanden ende zavel te stoppenen, beschadigende alzoe den zelven supplianten, zoedat de schade alreede gedaen argers es den sesse philips guldenen".
De Raad beval de gerechtsdienaar op te treden als Jan het weer deed en hem te dagvaarden voor de Raad, zodat de abt hem een boete kon opleggen en de schade kon verhalen.(11) Op 10 mei reed R. van der Hoven, deurwaarder van de Raad van Brabant, naar de schout van Geldrop, die de heer van Heeze vertegenwoordigde. De deurwaarder wilde de boodschap van de Raad van Brabant overbrengen aan Jan Daam Henricxzoen. De schout vroeg de deurwaarder Jan daarmee nu niet lastig te vallen, want Jan viel onder zijn jurisdictie; hij zou dan wel zorgen dat de abt van Averbode niets meer te klagen had en Sterksel met rust zou worden gelaten.(12)
Dit muisje bleek echter nog een staartje te hebben; Jan Keymps stelde zich kennelijk wat weigerachtig op. Jan Kemps moest nog eens verschij- nen, nu voor Johannes Salmon, apostolisch gezant voor kloosterzaken in het bisdom Luik.(13) Op 23 februari 1517 kwam Jan aan bij de abdij van Averbode. De abt was weliswaar afwezig, maar men haalde er Johannes Salmon bij en ook een notaris, die een proces-verbaal van het verhandelde opmaakte. Jan erkende dat hij ten onrechte schapen hoedde op de desbetreffende plek "bij en omtrent de zand-verstuivíngen, waar beverplanten en kleine bomen groeien", omdat hij, noch de inwoners van Emmerik, wier schapen hij hoedde, er enig recht bezaten. Hij betreurde de schade die hij er had aangericht en was bereid een boete te betalen.
Hij beloofde het nooit meer te zullen doen, "in naam van iedereen die het aangaat of in de toekomst aan zou kunnen gaan, bewerend dáárom naar Averbode te zijn gekomen om voor zijn voornoemde overtredingen meneer de abt om vergiffenis te vragen en ter verlichting kwijtschelding van zonden te verkrijgen. En omgekeerd heeft meneer de proost namens meneer de abt aan Johannes, omdat deze nederigheid betoonde, iedere schade kwijtgescholden". Johannes stelde diverse mannen van de kapittels van Luik en van de universiteit van Leuven, "al dan niet aanwezig", als zijn procureurs aan.(14)
HerdelijkeOp 23 oktober 1517 werd Jan Daem Keymps opnieuw opgeroepen door Gysbertus Waddinck, de procureur van de abdij. Jan moest weer verschijnen voor Johannes Salmon en zelfs werd hem opnieuw de schade van zes filipsguldens in rekening gebracht. "Daarom heeft gezegde schuldige spontaan, niet gedwongen, noch anderszins bedreigd, maar, zoals hij zei, uit zijn eigen weten en wil voor de voornoemde schade en onrechtmatigheden, die diezelfde heer onge-vraagd zijn aangedaan of toegebracht, vergiffenis en kwijtschelding gevraagd en in plaats van deze schade heeft hij beloofd te betalen aan de eerwaarde priester, de heer van Averbode, binnen nu en het aanstaande Pinksterfeest, twee filipsguldens in goud".
Jan stelde vervolgens weer drie procureurs aan om namens hem voor de rechter te verschijnen. Jan wilde van de rechter een oorkonde van zijn vervolging hebben, zodat hij die thuis kon laten zien en men hem er niet langer over zou lastig vallen.(15) Tegenover Johannes Salmon werd een en ander vier dagen later door Jans procureurs herhaald.(16) Daarmee was deze kous dan eindelijk af. Wellicht vond de abdij van Averbode het proces voor de Raad van Brabant toch onvoldoende en wenste men de zaak voort te zetten om Jan Keymps tot een bekentenis van zijn onrechtmatige daad te dwingen en tot een schadevergoeding, wat dan tot bewijs van zijn onrechtmatig handelen zou gelden. Men kon echter niet dezelfde zaak nog eens aanhangig maken bij de Raad van Brabant en daarom deed men het voor de apostolisch gezant voor kloosterzaken in het bisdom Luik, waar het convent van Averbode immers onder ressorteerde.(17)
Het tweede en laatste deel van dit artikel verschijnt in het volgende nummer.
NOTEN
Gebruikte afkortingen
AAA: Archief van de Abdij van Averbode
ARA: Algemeen Rijks Archief
(1) Dit goedkope graan was belangrijk voor de groeiende bevolking in de steden. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Amsterdam/Bussum, 1979, deel 2, p. 275,
(2) In de teksten wordt meestal gesproken over "gemene grond". Dat was woeste, onontgonnen grond in gemeenschappelijk bezit, waar schapen graasden.
(3) AAA, I, charter 2374: 13 juli 1448.
(4) Jan van Voort, Willem van Cranendonck, Goderd Beelen, Arnd van Velthoven, Jan Gherrit Daemssoen, Henríck Henrick Gheeritssoen, Kerstiaen Machiel Houwers, Jan Willem Meersmanszone. .
(5) lan van Voort, Willem van Cranendonck, Godert Beelen.
(6) Wilhelmus Swinnen, dekaan van Anderlecht, en meester Amelricus van Wemmele.
(7) AAA, I, charter 2551: 15 maart 1479.
(8) ARA, Brussel, Kerkelijke Archieven Brabant, nr. 5019: Registrum Contractuum seu Conventionis anno 1501 incepti, f. 803.
(9) Eusel: laag gelegen weide, die bij hoge waterstand onderloopt.
10) ARA, Brussel, Kerkelijke Archieven Brabant, nr. 5009: Groot Kaartboek van Averbode, pl. XV. Zie de nrs. 22, 23, 24, nabij de rivier de Aa.
(11) AAA, I, charter 3022: 2 maart 1516.
(12) AAA,I, charter 3023: 10 mei 1516.
(13) Deze functie nam Salmon overigens waar namens professor Adrianus Florens van Utrecht. de latere paus Adrianus VI.
(14) AAA, I, charter 3021: 23 februari 1517 (er staat 1516, maar de oorkonde is gedateerd in de paasstijl). De citaten zijn vertalingen uit het latijn.
(15) AAA, I, charter 3049: 23 oktober 1517.
(16) AAA, I, charter 3049: 27 oktober 1517.
(17) De abt van Averbode ressorteerde onder Brabant, maar het convent van Averbode (de broedergemeenschap en ook het kloostergebouw) viel onder Luik, aangezien de grens tussen Brabant en Luik dwars door de abdij liep, waarbij de abtswoning op Brabants grondgebied lag.