Heemkronijk jaar:1993, jaargang:32, nummer:2, pag:56 -72
SINT-PETRUS' BANDEN TE LEENDE
door: AJ. Brekelmans
De oorsprong van de patroonheilige van een oude kerk of kapel ligt gewoonlijk in het duister van een ver verleden. Wel is uit middeleeuwse documenten het bestaan van een parochiekerk in een bepaalde plaats af te leiden, maar de patroon of patrones wordt gewoonlijk niet genoemd. We moeten ons dan ook meestal tevreden stellen met een mondelinge traditie en enkele latere schriftelijke gegevens.
Dit geldt ook voor Leende. In 1285 (of 1286) schonk Willem, heer van Horne en Altena, het patronaatsrecht van de kerk van Leende aan het klooster van Keizerbosch te Neer dat het familieklooster van de Hornes was.(1) Dit is tot nu toe het oudste bewijs dat Leende in die tijd een parochiekerk had, maar die moet al veel vroeger hebben bestaan. In de oorkonde van 1285 wordt geen patroonheilige vermeld. Pas twee eeuwen later, namelijk in 1483, duikt de naam van St.-Petrus op, wanneer de kerkmeesters van de "Sinte Peterskerck" worden genoemd. Van de "banden" of boeien van Sint-Petrus is voorlopig nog geen enkel schriftelijk spoor te vinden. In 1569 vermaakte Willemke Willems weduwe in haar testament zeven gulden aan de kerk van Leende ter ere Gods en "onze heilige patroon Sint Peeter". Dit geld was bestemd voor de "Peeterstafel" in het hoogkoor, waarmee het altaarstuk bedoeld zal zijn, een schilderij of houtsnijwerk met een voorstelling van St.-Petrus. Uit het testament blijkt ook dat Willemke lid was van een broederschap van Sint-Peter.(2) Het bestaan van zo'n broederschap in de parochie van Leende wijst er op dat de naam van de kerkpatroon geen dode letter was gebleven.
Er is een lijst bekend van de termijnen van de dominikanen van Den Bosch. Op een bepaalde datum gingen de paters op termijn, namelijk op bedeltocht, in de verschillende parochies van Noord-Brabant. En zo vinden we in 1564: "Leendt. Patroon: St.-Petrus. Eerste zondag van de ad- vent.(43) De akten van het dekenaat Eindhoven geven een opsomming van parochiekerken en pastoors. Deze lijst moet opge-maakt zijn tussen 1605 en 1608 en bevat de vermelding: "Lindt: kerk van de tweede klasse; patroon Sint-Petrus Apostel; collatíerecht heeft het klooster in Keizerbosch; pastoor is Jacobus van den Broek, geboortig van Leende.(4)
Verdere vermeldingen van de kerkpatroon vinden we in de doop-boeken van de zeventiende en achttiende eeuw. Het doopboek van 1637 heet: "Liber baptismalis pro ecclesia Sancti Petri Apostoli in Leend." Ook hier wordt alleen maar "de heilige apostel Petrus" genoemd. Uit deze gegevens blijkt duidelijk dat men eenvoudigweg genoegen nam met de vermelding van een "bandenloze“ Petrus. Eindelijk in de negentiende eeuw, namelijk op 26 oktober 1846, vraagt de Leendse pastoor aan de apostolische vicaris van Den Bosch, mgr. Den Dubbelden, om naar Leende te komen voor de inzegening van de kruisweg "in onze parochiale kerk, ingewijd onder de aanroeping van den H. Petrus ad vincula (Banden).(5) Zeer waarschijnlijk is in de twee voorgaande eeuwen deze volledige titel wel eens meer vermeld, maar we hebben hem niet kunnen vinden in de weinige, bewaard gebleven stukken van die tijd. Hoewel we dus pas later de volledige titel vinden, valt er in een ruimer perspectief toch meer te zeggen over de oorsprong en oudheid van het patrocinium ofwel de kerkpatroon, "Sint-Petrus' Banden".
Romeinse relikwie
Het kerkelijk feest van Sint-Petrus' Banden (1 augustus) gaat enerzijds terug op de "Handelingen van de Apostelen" (12, 1-9), waar verteld wordt dat Petrus door een engel op wonderbare wijze uit de gevangenis te Jeruzalem werd bevrijd. Volgens een oude legende zouden de kettingen (banden of boeien), waarmee hij vastgebonden was geweest, door keizerin Eudoxia in de vijfde eeuw naar Rome zijn overgebracht. Maar terwijl dit gebeurde, bewaarde men in Rome ook al andere kettingen waarmee Petrus tijdens zijn gevangenschap in Rome, voordat hij onder keizer Nero het martelaarschap onderging, was geboeid geweest. Volgens de legende zouden de Jeruzalemse en de Romeinse boeien zich bij aanraking op wonderbaarlijke wijze aan elkaar hebben geschakeld. Maar volgens modern onderzoek bevinden zich te Rome alleen maar de Romeinse boeien, bestaande uit twee gedeelten, vermoedelijk één voor de handen en één voor de hals.(6) Hoe het ook zij, rond 550 stond er in Rome een door keizerin Eudoxia gebouwde basiliek, waarin de banden van St.- Petrus werden bewaard en die ook zo heette tot op de dag van vandaag (San Pietro in Vincoli). De banden van St.-Petrus waren daar in de zesde eeuw een geliefde relikwie. Vooral op 1 augustus kwamen de Romeinse gelovigen ze vereren en kussen en soms gebeurden er dan wonderbaarlijke genezingen.
Behalve op de gebeurtenis in de "Handelingen van de Apostelen" gaat het feest van St.-Petrus' Banden anderzijds direct terug op de verering van die boeien te Rome.
De grote promotor van deze verering is wellicht paus Gregorius de Grote (590-604) geweest. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij het feest in de liturgie ingevoerd. Het komt voor in het zogenaamde "Martyrologium Hieronymianum", de kerkelijke kalender die in de zevende eeuw gebruikt werd in het Frankische rijk. Deze kalender zegt op 1 augustus: "Te Rome de statie bij St.-Petrus' Banden.(7) Met de statie te Rome wordt bedoeld dat de paus zich op die dag naar de kerk van St.-Petrus' Banden begaf en zich daar ophield om samen met de gelovigen plechtig de eucharistie te vieren. Van hieruit is de kerkelijke feestdag van St.-Petrus' Banden ontstaan. Het is dus geen feestdag waarvan de datum zoals gebruikelijk teruggaat op de sterfdag van een heilige, maar op de bezoekdag (1 augustus) van de paus aan die kerk te Rome.
De relikwieën van St.-Petrus waren ook erg in trek bij de Frankische patriciërs en adel. Paus Gregorius de Grote stuurde aan verschillende Frankische liefhebbers een miniem deeltje, wat ijzervijlsel, van de ketenen van St.-Petrus. Dat ijzerdeeltje zat dan meestal verpakt in een sleutel en soms in een kruis. Zo gaf hij aan koning Childebert II een zogenaamde Petrussleutel, aan Brunhilde een Petrusrelikwie en aan Dynamius een kruis. De brieven van Gregorius de Grote die een dergelijke relikwie begeleidden, eindigen gewoonlijk met de wens:
" Wij zenden u de sleutel van Petrus, de vorst van de apostelen, waarin zich ijzer van de ketenen bevindt die vele zieken wonderbaarlijk hebben genezen. Moge het ijzer dat Petrus vastbond, bij u om de hals gehangen, u bevrijden van alle kwaad!(8)
Frankische vroomheid
Voordat St.-Willibrord in 690 vanuit Engeland naar het land van de Friezen kwam, was de Frankische bevolking waartoe ook de inwoners van "Noord-Brabant" behoorden, globaal gekerstend. Dit was te danken aan Frankische geloofsverkondigers, waarbij we mogen denken aan de bisschoppen St.-Monulphus, St.-Amandus en St.-Lambertus.
Ook de monniken van het klooster St.-Truiden, dat rond 660 werd gesticht, zullen een rol hebben gespeeld in de kerstening van het oostelijk deel van Noord-Brabant.
Monulphus, bisschop van Maastricht, liet daar kort na 549 een kerk bouwen - later vervangen door de Servaaskerk - en wijdde die toe aan Sint-Petrus. Deze Sint-Pieterskerk was het eigendom van de kathedraal van Trier die eveneens St.-Petrus als kerkpatroon had. Vóór de opkomst van de Servatiusverering moet er te Maastricht een levendige Petrusverering zijn geweest, waaraan sommige namen zoals de "Sint-Pietersberg" nog herinneren. Onder de kerkschatten van de Servaas-kerk bevindt zich de zogenaamde Servatiussleutel, daterend van de negende eeuw. Die zou Sint-Servatius volgens een oude legende in een visioen van Sint-Petrus hebben gekregen.(9)
St.-Amandus (gestorven in 679 of 684) die de patroon van Vlaanderen wordt genoemd, is vermoedelijk ook enige tijd bisschop van Maastricht geweest. Volgens een oude legende kreeg hij tijdens zijn bezoek aan Rome een verschijning van Sint-Petrus. Hij stichtte het klooster Blandinium bij Gent, het klooster Elno (St. Amand) bij Doornik en een kerk te Antwerpen. En wijdde ze alle drie toe aan Sint-Petrus.
Van Lambertus, behorende tot de Frankische hoge adel en vanaf ongeveer 675 tot 700 bisschop van Maastricht, vertelt zijn levens-beschrijving dat hij missioneerde in Taxandria, waar hij verscheidene tempels en afgodsbeelden verwoestte.(10) Hoewel de grenzen van Taxandria moeilijk afgebakend kunnen worden, mogen we Noord-Brabant zeker tot dat uitgestrekte gebied rekenen. Dit optreden van Lambertus betekent niet dat Noord-Brabant nog helemaal onge-kerstend was, want de kerstening moet een langzaam en moeizaam proces zijn geweest dat bij de komst van Lambertus nog niet afgesloten was. Of gedoopte Franken vielen bij afwezigheid van pastoraal toezicht wel eens terug in hun oude geloof.(11) Het is van Lambertus niet bekend dat hij Petruskerken heeft gesticht, maar we mogen aannemen dat hij de Frankische vroomheid ten opzichte van St.-Petrus heeft gedeeld.
Verder weten we dat verschillende kerken in de Frankische tijd St.-Petrus als patroon hadden, maar naderhand hebben verwisseld met een plaatselijke heilige of met een heilige, van wie de relieken waren overgebracht. Zo is bijvoorbeeld de St.-Petrus van Trier de St.-Mathias geworden, de St.-Petrus van Nijvel de St.-Gertrudis en de St.-Petrus van Elno de St.-Amandus. Het klooster dat de heilige Trudo in 687 te Andain in de Ardennen stichtte en aan St.-Petrus toewijdde, werd na de overbrenging van de relieken van de heilige Hubertus voortaan Saint-Hubert genoemd. Het klooster St.-Odiliënberg bij Roermond heette oorspronkelijk St.-Pietersberg (Mons sancti Petri).
Een duidelijk voorbeeld van volksvroomheid en Petrusverering blijkt uit de akten van de Romeinse synode van 745 die de priester Aldebert in het land van de Franken (in provincia Francorum) veroordeelde. Aldebert liet volgens de synodale akten door het volk kapelletjes en kruisen oprichten op het veld, in de bossen en aan de waterbronnen, terwijl hij de bestaande kerken minachtte. Aan die kapelletjes gaven Frankische boeren de voorkeur en zeiden: "De verdienste van de heilige Aldebert zal ons helpen!" Ook Aldebert beschouwde zichzelf als een heilige. Hij gaf stukjes van zijn haar en nagels aan goedgelovige mensen om ze te vereren. Hij spoorde ze aan om die stukjes "te dragen samen met de relikwieën van de vorst van de apostelen, St.-Petrus".(12) Hieruit blijkt dat sommige Franken een Petrusrelikwie als amulet om de hals droegen. We mogen hier niet denken aan relikwieën van de eerste klasse, stukjes van de oorspronkelijke relikwieën zelf, maar aan die van de tweede klasse. Die waren aangestreken. Het is bekend dat pelgrims in Rome lappen legden op het graf van St.-Petrus en met stukjes ijzer of hout de ketenen van St.-Petrus aanraakten. Dat waren dan allemaal relikwieën voor altaren en halssnoeren.
Uit dit alles is af te leiden dat er een sterke Petrusverering leefde onder de Frankische adel, geloofsverkondigers en bevolking. Het is aannemelijk dat die Petrusverering van twee kanten ook een politieke kleur heeft gehad. Sterk vereenvoudigd kunnen we zeggen dat de pausen die zich de plaatsbekleder (vicarius sancti Petri) en opvolger van St.-Petrus noemden, hun gezag wilden vergroten door de Petrus-verering te bevorderen. En van de andere kant wilden de kopstukken van de Frankische adel door een grote Petrusverering de pausen gunstig stemmen om het Frankische rijk te erkennen als de opvolger van het vervallen Westromeinse keizerrijk.
Oude dekenaten
Er zijn of waren opvallend veel Petruskerken in Noord-Brabant. Dit is niet zo verwonderlijk, wanneer we bedenken dat dit gebied tijdens de vroege middeleeuwen bewoond werd door Salische Franken die tot het christelijk geloof werden gebracht door het bekeringswerk van Frankische of Gallo-Frankische geloofsverkondigers met een grote St.-Petrusverering. Bij die missionering vormden de Frankische adel en grondbezitters een belangrijke schakel tussen de geloofsverkondigers en het gewone volk. Was de machthebber tot het christendom bekeerd, dan konden zijn onderdanen moeilijk achterblijven.
Voordat er verschillende parochies ontstonden met een afgebakend parochie- en tiendgebied, waren er op het platteland, dat Noord-Brabant was, hoogstwaarschijnlijk alleen maar enkele pastorale centra.
Het personeel van zo'n centrum bestond uit een aartspriester en enkele medewerkers, priesters en diakens.(13) Deze vormden samen een religieuze gemeenschap, maar waren ook geregeld in de verre omtrek op reis om aan de gelovigen pastorale en sacramentele diensten te verlenen. Zij maakten hierbij gebruik van de kapellen of kerkjes die door de grondbezitters op hun domein of door het volk gebouwd waren. De hoofdkerk was die van het pastorale centrum. Het is aannemelijk dat uit deze centra en hun pastoraal gebied de latere dekenaten zijn ontstaan. De later bekende middeleeuwse dekenaten in Noord-Brabant zijn die van Cuyk, Hilvarenbeek en Woensel, ressor-terende onder het uitgestrekte bisdom Luik. Cuyk aan de Maas is, gezien de archeologische vondsten, een Romeinse nederzetting geweest met een versterking (castellum), gelegen aan de weg Nijmegen-Tongeren.(14) De plaats komt al voor op de zogenaamde Peutingerkaart uit de Romeinse tijd. Deze nederzetting werd door de Franken overgenomen. En omdat Cuyk later de dekenale hoofdplaats is, mogen we aannemen dat het één van die pastorale centra was. De kerkpatroon was en is de heilige Martinus (van Tours), een zeer geliefde Frankische heilige die van 316 tot 397 heeft geleefd. Dit patrocinium verwijst wellicht naar het oudste christendom en de oudste kerk van Cuyk.
Interessanter voor ons onderwerp zijn de oude dekenaten Hilvarenbeek en Woensel. Hilvarenbeek, kortweg "Beek" genoemd, had in de middeleeuwen een collegiale kerk met de patroon St.-Petrus. En later blijkt het St.-Petrus” Banden te zijn. Ook in deze oude dekenale plaats moet al vroeg een groepje geestelijken gewoond hebben. In de kerkelijke voorschriften van Tours is er in 567 sprake van aartspriesters die in dorpen (vici) samenwonen met "clerici canonici". Het moet een groepje geestelijken zijn geweest dat leefde volgens een "canon", een regel die het samenleven en de liturgie regelde. In 1155 bevestigde keizer Frederik Barbarossa dat er een aantal abdijen aan de kerk van Luik toebehoorde. Onder dit aantal komt "Beika" voor, waarmee Hilvarenbeek wordt bedoeld. Al stond er wellicht geen abdij, toch moet het te maken hebben met een tehuis en gemeenschap van enkele clerici. Vermoedelijk was het in 1155 genoemde "Beika" de voortzetting van een kerkelijk centrum uit de Frankische tijd.(15)
Woensel en St.-Truiden
Nog interessanter voor onze beschouwing is de kerk van Woensel met zijn gelijknamig dekenaat, want hierin was Leende gelegen. Voor de oudheid van Woensel pleit waarschijnlijk de betekenis van de naam. Volgens sommige etymologen is de naam immers afgeleid van "Wodansele", hetgeen de zaal of de plaats van Wodan betekent. Ter vergelijking kan de benaming "woensdag" aangehaald worden die van "Wodans-dag" afkomstig is. Uit de missiegeschiedenis van de vroege middeleeuwen weten we dat de geloofsverkondigers vaak een heidense cultusplaats omdoopten in een christelijk gebedshuis en dit kan ook te "Woensel" gebeurd zijn. Ook de Woenselse kerk was aan St.-Petrus toegewijd, later bekend als "St.-Petrus' Stoel". Maar het is goed mogelijk dat de patroon vroeger St.- Petrus' Banden is geweest, want het zegel van de deken heeft in 1286 een Petrus met keten. In 1107 worden de altaren (de kerken) van Woensel, Son en Macharen genoemd, die aan het klooster van St.-Truiden toebehoorden, en in 1172? is er sprake van de deken.(16) In 1161 bekrachtigde de tegenpaus, Victor IV, de vroegere schenkingen aan de abdij van St.-Truiden, waaronder de kerk van Woensel.
Het patronaatsrecht van deze kerk behoorde volgens een, register dat abt Willem van Rijckel tijdens zijn ambtsduur (1249-1272) heeft aangelegd, in die tijd nog steeds tot de abdij.(17)
Hoe deze abdij kort nadien de Woenselse kerk kwijt is geraakt laten we hier buiten beschouwing.
Opvallend is dat de drie altaren (kerken) die in 1107 en 1161 als bezit van St.-Truiden worden genoemd, ieder St.-Petrus als patroon blijken te hebben. Deze relatie is zeer belangrijk. Haar oude bezittingen wijzen wellicht naar de kerstening van deze streek in de zevende eeuw door St.-Trudo, behorende tot de Frankische adel, en zijn eerste kloosterlingen. Het is veelbetekenend dat de kerk van Strijp, vlak bij Woensel gelegen, St.-Trudo als kerkpatroon heeft, en ook nog een andere kerk in deze omgeving, namelijk Stiphout. En de kerk van Leende had een altaar, toegewijd aan St.-Trudo en Clemens.(17) Maar ook de kerkpatroon St.-Petrus van Woensel, Son en Macharen hebben wellicht iets te maken met de Frankische Petrusverering van St.-Truiden. We hebben al gezien dat Trudo te Saint-Hubert in de Ardennen een klooster van St.-Petrus stichtte. De kroniek van de abdij, kort na 1100 geschreven, noemt onder de abdijschatten twee altaren: een altaar van de heilige Maria en de heilige Petrus met twee zilveren beelden en een altaar van de heilige Stefanus. En op 1 augustus 1107 vermeldt de kroniek over de armoede in de abdij: "Het kwam zover dat wij tijdens de aanwezigheid van de bisschop op de feestdag van de heilige Petrus op 1 augustus... op onze tafel niets vonden om te eten of te drinken." Een vervolg (kort na 1180) van de oudste kroniek deelt ons de voornaamste feestdagen van de abdij mee: "In februari het feest van Mathias en van de Stoel van St.-Petrus... In augustus St.-Petrus” Banden.(18) Hieruit blijkt dat St.-Petrus' Banden in die abdij en in die tijd als een bijzondere feestdag werd gevierd. Jan Baptist Gramaye (gestorven in 1635) zegt in zijn "Antiquitates Belgícae" dat Woensel de moederkerk van wel 72 kerken is geweest. (19) Hoewel dit sterk overdreven lijkt, mogen we toch denken aan een Frankisch Woensel dat als pastoraal centrum tot ver in de omtrek een groot aantal kerkjes en kapellen had.
Bekijken we nu de laatmiddeleeuwse kerkelijke kaart van de dekenaten Hilvarenbeek en Woensel, dan vallen ons de vele Petruskerken op.(20) Boven de grote rivieren, in de dekenaten van het oude bisdom Utrecht, was dat niet het geval. Tot in de wijde omgeving van Woensel ontdekken we dat de meeste oude kerkpatronen de bij de Franken geliefde heiligen waren: St.-Petrus, Lambertus en Martinus.(21) Hiermee mag niet beweerd worden dat die kerken of kapellen ook zeker allemaal in de Frankische tijd zijn gesticht, maar wel dat Frankische vroomheid of traditie hier haar invloed heeft uitgeoefend. Alleen van de kerk van Bakel weten we zeker dat ze al aan St.-Petrus (en Paulus en Lambertus) was toegewijd, toen ze in 721 onder het bestuur van St.-Willibrord stond.(22)
De kerken van St.- Petrus (Banden) vormen een grote meerderheid. Over de oudheid van die kerken weten we niet veel. Opgravingen en archeologisch onderzoek kunnen maar weinig licht brengen. We weten niet precies waar die eenvoudige houten kerkjes hebben gestaan en dan nog zijn ze meestal spoorloos verdwenen. De middeleeuwse Petruskerken hadden op de kalender drie kerkelijke feestdagen ter beschikking, waaruit ze konden kiezen: Petrus en Paulus (29 juni), St.-Petrus' Stoel (22 februari) en St.-Petrus' Banden (1 augustus).
De kerkstichter, de bevolking of grondheer, de aartspriester of bisschop die kapellen of kerkjes inwijdde, zal al bij de stichting een keuze hebben gemaakt, want de patroonheilige moest op een bepaalde kalenderdag gevierd worden. Het zogenaamde "Gelasianum" bevat dan ook verschillende wijdingsgebeden voor een nieuwe kerk of nieuw altaar met "ter ere van" (in honore), waarbij de naam van een of meerdere heiligen ingevuld moest worden.(23) Maar bij het kiezen van het Petruspatrocinium werd waarschijnlijk méér gedacht aan de persoon van St.-Petrus dan aan zijn banden. Zeker geldt dit voor de tijd na de eerste kerkstichtingen en mag dit worden afgeleid uit het feit dat de bevrijding van Petrus uit de gevangenis pas laat en zeer zelden in de christelijke kunst voorkomt, bijvoorbeeld rond 1500 in het "Breviarium Grimani". Tevoren was het een andere scène uit zijn leven of een alleenstaande Petrusfiguur met sleutel en boek. Toch werd als feestdag vooral 1 augustus gekozen, omdat het de meest bekende Petrusdag was geworden. En hoe deze wording in zijn werk ging, hebben we gezien.
In de laatmiddeleeuwse registers van het bisdom Luik staat Leende bekend als een "ecclesia media", een kerk van de tweede klasse. Dit kan op een oorspronkelijke afhankelijkheid duiden van een "ecclesia integra", een kerk van de eerste klasse, die gewoonlijk moederkerk is.
In de statuten van het bisdom Luik van 1288 wordt enerzijds gesproken over kerken en hun aanhangsels, waarover de aartsdiaken de pastoors aanstelt, en anderzijds over kapellen, waar de deken die aanstelling verricht.(24) Met de aanhangsels (appendicia) moeten de kerken van de tweede klasse bedoeld zijn. Daarom is Leende wellicht een aanhangsel en filiaal geweest van de Woenselse Petruskerk en mogelijk is de naam van moeder op dochter overgegaan.
Zo hebben we betreffende de kerkpatroon van Leende geprobeerd enkele achtergronden te belichten en enkele relaties te leggen. Naast veel onzekerheden zijn er enkele vermoedens. Concrete historische gegevens over de stichting van de Leendse kerk hebben we niet. We mogen aannemen dat de Woenselse kerk het eerst werd gesticht, vermoedelijk door St.-Truiden in de zevende eeuw, en dat er naderhand kapellen zijn ontstaan die afhankelijk waren van die kerk en door de Woenselse geestelijkheid werden bediend. Later zijn die kapellen, waaronder Leende, uitgegroeid tot zelfstandige parochie-kerken. Zeker is de Frankische Petrusverering die vermoedelijk via St.-Truiden en Woensel zijn neerslag heeft gevonden in de Sint-Petrus' Banden van Leende.
NOTEN
(1) H.P.H. Camps (bew.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij' van 's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), 's-Gravenhage 1979, nr. 413.
(2) S. van der Zanden e.a., Dyt Gheyt aen der kyrcken van Leendt. Geschiedenis van Leende, 1974, blz. 19 en 20. Zie voor latere beelden van Sint-Petrus: G.Vr. (G.P.P. Vrins), 'Kunstvoorwerpen in de kerk van St. Petrus Banden te Leende', Heemkronijk, 24 (1985), nr. 3/4, blz. 85-88.
(3) G.A. Meijer, De Predikheren te 's-Hertogenbosch, Nijmegen 1897, blz. 247: "Leendt. Patronus: S. Petrus. Dom. 1a advent."
(4) 'Acta Decanatus Eindhoviensis', in: Bossche Bijdragen, XXIII, 1956-1957, blz. 171: "Leendt; media ecclesia; patronus S. Petrus Apost.; collatrices conventus in Keyserbos; pastor Jacobus van den Broek Leendensis."
(5) Archief Bisdom Den Bosch, Leende, Doos I. Ook in J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdom van 's-Hertogenbosch, III, 1, 's-Hertogenbosch 1843, blz. 104: "... onder aanroeping van den H. opperapostel Petrus ingewijd. Men viert dezen heilige als Patroon in het feest zijner gevangenis, hetwelk den 1 augustus voorkomt."
(6) J. van der Straaten, 'Les chaines de S. Pierre. Une nouvelle version de la legende', in: Analecta Bollandiana, 90 (1972), blz. 413-424. A.D.A. Monna, Zwerftocht met middeleeuwse heiligen, Amsterdam 1988, blz. 139.
(7) P. Rado, Enchridion Liturgicum, II, Rome-Freiburg 1962, blz. 1377.
(8) Stephan Beissel, Die Verehrung der Heiligen und ihrer Reliquien in Deutschland im Mittelalter, Darmstadt, 1992, blz. 8 en 72.
(9) Zie: P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht, Maastricht 1967, blz. 165, 171-173 en 191-196.
(10) Vila prima, 10, in: Monumenta Germaniae Histoiica, Sciiptores rerum Merovingícarum, deel 6, Hannover 1913, blz. 363.
(11) Zie: Ludo Millis en andere, De heidense middeleeuwen, Uitg. Brepols/Kok, 1992, blz. 19-46.
(12) Akten van de Romeinse synode, in: Briefe des Bonifatius, Willibalds Leben des Bonifatius, nebst einigen zeitgenössischen Dokumenten, Darmstadt 1968, blz. 400: "... portandum cum reliquiis sancti Petri principis apostolorum."
(13) Zie: É. de Moreau, Histoire de Iéglise en Belgique, I, Brussel 1945, blz. 308-309.
(14) M.P.J. van den Brand, 'Over de Cuykse Maastol en enkele Cuykse leenverhoudingen in de middeleeuwen', in: Brabants Heem, 28 (1976), nr.1, blz. 17-18.
(15) C. De Clercq, La législation religieuse franque de Clavis à Charlemagne, Leuven/Parijs 1936, blz. 18, 41 en 93-94. Bas Aarts, 'Beika 1155', in: Tussen Paradijs en Toekomst (Nieuwsbrief Heemkundekring Hilvarenbeek Diessen), 9 (1990), nr. 28, blz. 89-97.
(16) H.P.H. Camps (bew.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van 's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), 's-Gravenhage 1979, nr. 33, 62 en 68.
(17) W.H.Th. Knippenberg, Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen, III, Oisterwijk 1968, blz. 59. Zie ook: A.M. Frenken, 'De abdij van St. Truiden in de geschiedenis van Aalburg en Alem', in: Brabantia, 5 (1956), blz. 178-179.
(18) Kroniek van de abdij van Sint-Truiden, vertaald door E. Lavigne, Assen/Maastricht 1986, blz. 14 en 82. Gesta abbatum Trudonensium, Liber IV, 13 , uitg. C. de Borman, deel II, Luik 1877, blz. 64: "In augusto ad Vincula Sancti Petri...
(19) J .A. Coppens, Nieuwe Beschrijving van het Bisdom 's-Hertogenbosch, III, 's- Hertogenbosch 1843, blz. 183.
(20) Zie: A.D .A. Monna, Zwerftocht met middeleeuwse heiligen, Amsterdam 1988, blz. 136- 145. (21) Zie de bisdomgeschiedenissen van Coppens en Schutjes.
(22) H.P.H. Camps (bew.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij' van 's- Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), 's-Gravenhage 1979, nr. 8.
(23) Liber Sacramentorum Romanae Aeclesiae ordinis anni circuli (Sacramentarium Gelasianum), uitg. Mohlberg, Rome 1960, blz. 107-114. Het handschrift met Frankische elementen stamt uit de achtste eeuw, maar de meeste gebeden moeten een eeuw ouder zijn.
(24) E. Schoolmeesters, Les statuts synodaux de Jean de Flandre, 16 février 1288, Luik 1908, blz. 51.
In 1127 vinden we de benaming "media ecclesia" : "Altare de Ietrebecca (Etterbeek in België) quod est dimidia ecclesia", in: Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica, I, Brussel 1723, blz. 683. In de twaalfde eeuw en wellicht al eerder werden de kerken in de bisdommen Luik en Kamerijk in drie klassen ingedeeld en aangeduid als ”ecclesia", "dimidia ecclesia" en "capella". Deze indeling heeft te maken met de betaling van belasting aan het bisdom, met hun verschillende rechten en plichten, maar vaak ook met hun onderlinge afhankelijkheid als moeder- en dochterkerk