H.Royaers(1734-1806) uit Leende, volksvertegenwoordiger van het eerste uur in Brabant

Heemkronijk jaar:1996, jaargang:35, nummer:2, pag:47 -71

H. ROYAERS (1734-1806) UIT LEENDE, VOLKSVERTEGENWOORDIGER VAN HET EERSTE UUR IN BRABANT

door: J.J.F. de Waal

 

De provincie Noord-Brabant herdenkt in dit jaar 1996 dat het grootste deel van haar huidige gebied twee eeuwen geleden een vorm van zelfbestuur kreeg. Herdacht wordt bovendien dat een Brabantse afvaardiging in 1796 zitting nam in de Nationale Vergadering, het eerste democratisch gekozen parlement van ons land en destijds het hoogste regeringsorgaan.

Generaliteitsland Staats-Brabant, zoals het grootste deel van de huidige provincie van 1648 tot 1796 heette, was in de genoemde periode als wingewest of veroverd gebied rechtstreeks bestuurd door de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Maar op 1 januari 1796 ontworstelden de Brabanders zich aan die bevoogding door een eigen gewestelijk bestuur in functie te laten treden. Het gebied van Staats-Brabant maakte sindsdien als departement Bataafs Brabant deel uit van de in 1795 uitgeroepen Bataafse Republiek. Vervolgens kreeg Bataafs Brabant op 1 maart 1796 met een eigen afvaardiging, die op dezelfde dag ook al de slotvergadering van de Staten-Generaal had bijgewoond, zitting in de Nationale Vergadering in Den Haag. Dit nieuwe nationale parlement volgde toen de uitgerangeerde en ontbonden Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden op. Zo kwam in 1796 een einde aan de achterstelling van Staats-Brabant bij de zeven autonome gewesten van de voormalige Republiek.(1)

 

Een eigen gewestelijk bestuur

Het eerste volwaardige eigen bestuur van Brabant werd gevormd door representanten, die tijdens een plechtige bijeenkomst op 31 december 1795 in de Grote Kerk van Breda waren geïnstalleerd.(2)  Ze zijn in zekere zin te beschouwen als de voorgangers van de huidige leden van de Provinciale Staten van Noord-Brabant.

Tot de eerste 28 gekozen Representanten van het Volk van Bataafs Brabant behoorde ook Hermanus Royaers uit Leende (1734-1806). Weliswaar konden door bepaalde verwikkelingen slechts 23 van de 28 representanten op 1 januari 1796 in Breda hun plaats in de vergaderzaal innemen, maar een maand later was het nieuwe gewestelijke bestuur volledig. Het bestond op 1 februari 1796 uit de volgende personen:

 

1. mr. J.F.J. Baesten, Tilburg      15. W.P. Hubert, Den Bosch 

2. F.J. van der Borght, Lith            16. mr. C. Jamez, Breda

3. G.B. Buysen, Breda                  17. C. Liefmans, Oosterhout

4. F.X. Cools, Woensel             18. E. van Mattenburgh, Oudenbosch   

5. H. van Dijck, Waalwijk               19. H.A. Pijnenborgh, Haaren

6. H.A.A. van Ertrijck, Breda       20. A.L. Roels, Bergen op Zoom   

7. G. van Eyndhoven, Haaren     21. G. van Roy, Veghel   

8.  mr. C. Floren, Rijsbergen         22. H. Royaers, Leende                 

9.  P.C. van Ghert, Baarle-Nassau  23 dr. HJ. Schellekens, Oisterwijk

10. H.J. Giebe, Grave                  24. dr. H. Verhagen, St.-Oedenrode  

11.  dr. P.F. Guljé, Helmond            25. H. Verhees, Boxtel                   

12.  P.C. de Haes, Eindhoven          26. mr. P. Verhoysen, Helmond

13. mr.G.J.V.van Hagens,Den Bosch  27.G.G.Vogelvanger,Den Bosch

14.  mr. J.F.R. van Hooff, Eindhoven   28. M. van de Voordt, Beugen

Griffier: mr. J.N. de Bruyn             Secretaris: mr. P.J.G. Vogelvanger   

 

Voorbereidingen

Eer het zover was, hadden afgevaardigden van verschillende steden en districten op 11 juni 1795 in Tilburg plechtig "de Vergadering van Gedeputeerden, provisioneel representeerende het Volk van Bataafsch Braband, " in het leven geroepen.(3)  Brabant beschouwde zich toen reeds als een gewest waar de Staten-Generaal het niet langer voor het zeggen hadden. Genoemde afgevaardigden, de provisionele representanten, zouden tot de officiële datum van 1 januari 1796 het voorbereidende werk verrichten.

Aan de voorbereidingen nam in de periode van 11 juni tot 24 augustus 1795 ook de bekende Leendenaar Adrianus Pompen (1745-1813) deel. Hij was gecommitteerde (een afgevaardigde met een volmacht) ter vergadering van Provisionele Representanten van het Volk van Bataafs Brabant voor het kwartier Peelland van de Meierij van Den Bosch. Pompen, die lid van het dorpsbestuur van Leende was, woonde van de vijftig à zestig vergaderingen tijdens zijn periode er slechts vier bij, van 8 tot en met 11 juli 1795 in Den Bosch.(4)  Veel gecommitteerden lieten zich bij de talrijke vergaderingen regelmatig vervangen omdat ze niet permanent van huis konden zijn.

In augustus 1795 waren nieuwe provisionele representanten gekozen, vooral om verkiezingen te organiseren voor het definitieve gewestelijke bestuur dat op 1 januari 1796 moest aantreden. Dit bestuur, een vergadering van 28 leden of representanten, zou rechtstreeks worden gekozen door het volk. De representanten zouden - anders dan de provisionele representanten van vóór augustus 1795 - zonder last of ruggespraak vergaderen.

 

Verkiezingen

Volgens een ingewikkeld verkiezingssysteem telde het hele gewest veertien kiesdistricten, elk weer verdeeld in dertig zogenaamde grond-vergaderingen, waarin stemgerechtigden één kiezer per grondverga-dering kozen. De aldus overgebleven dertig kiezers in het district kozen op hun beurt de representanten, twee per district. De kandidaatrepresentanten kwamen uit het gezelschap van deze dertig kiezers of van daarbuiten.

Brabant was verdeeld in de volgende kiesdistricten:

 

Bergen op Zoom        Eindhoven                      Helmond

Oisterwijk                   Tilburg                             Den Bosch

Etten                           Leende                           Oss

Veghel                         Breda                             Grave

Oirschot                       Steenbergen   

 

Het aantal zielen of inwoners per kiesdistrict varieerde van 14.754 (Veghel) tot 15.503 (Leende).

Tot het kiesdistrict Leende behoorden de volgende plaatsen (met achter elke plaats het aantal zielen (z) en, indien van toepassing, het aantal grondvergaderingen (gv)):

 

Budel                1823 z, 4 gv     Nuenen-Gerwen 1623z,4gv te Nuenen

Gastel                 196 z              Nederwetten         314 z

Soerendonk        479 z, 1 gv     Mierlo                  1573 z, 3gv            

Maarheeze          647 z, 1 gv     Dommelen             372 z

Leende              1810 z, 3 gv      Valkenswaard     1074 z, 3gv

Sterksel                60 z                Waalre                   648 z, 1 gv

Heeze               1493 z, 3 gv        Aalst                      450 z, 1 gv

Zesgehuchten     751 z,               Stratum                  452 z, 1 gv

Geldrop             1099 z, 4 gc        Gestel                    639 z, 1 gv

De indeling van de kiesdistricten was niet altijd even logisch, als we zien dat Schaft en Borkel bijvoorbeeld onder Eindhoven ressorteerden, maar de eveneens Kempenlandse plaatsen Dommelen, Valkenswaard, Waalre, Aalst, Stratum en Gestel onder het Peellandse Leende.(5)  De verkiezingen verliepen ook niet vlekkeloos. Het dorpsbestuur van Leende rapporteerde in januari 1796 tenminste aan de Representanten van het Volk van Bataafs Brabant dat twee geloofsbrieven van de grondvergaderingen van Valkenswaard niet behoorlijk getekend op de districtsvergadering in Leende waren overlegd. De representanten namen dit bericht achteraf voor kennisgeving aan met de laconieke mededeling "als hebbende de Kiezers zich zelve dit verzuim te wyten".(6)  

De verkiezingen werden in december 1795 gehouden. De dertig in Leende samengekomen kiezers uit de grondvergaderingen kozen uiteindelijk advocaat mr. Petrus Verhoysen, tevens waarnemend secretaris van de stad Helmond, en Hermanus Royaers, lid van het dorpsbestuur van Leende, tot representanten.(7)  Verhoysen had echter ook in zijn eigen kiesdistrict gewonnen, zodat hij representant voor Helmond werd. Hij zou op 1 januari 1796 bovendien de eerste voorzitter van de Brabantse representanten worden. P.C. de Haes, president van het stadsbestuur van Eindhoven, nam voor Leende de plaats van Verhoysen in. Hij deed dat met tegenzin, want hij verzocht de representanten schriftelijk om "van den Post, als Lid dezer Vergadering, te worden ontslagen, met injunctie [bevel] aan de Districtsvergadering van Leende, om tot eene andere keus, en benoeming van een ander Burger, daartoe beter geschikt, over te gaan". De representanten wezen dit verzoek op 3 januari 1796 echter af en sommeerden de Eindhovenaar "onverwyld ter dezer Vergadering zitting te neemen" voor het kiesdistrict Leende.(8)     
Nadat zijn geloofsbrieven waren goedgekeurd, begon Hermanus Royaers op 1 januari 1796 zijn werkzaamheden als volksvertegen-woordiger van het departement Bataafs Brabant. Hij bezette op die nieuwjaarsdag in de vergaderzaal van de representanten te Breda de vijftiende van de 28 zetels, tussen de veertiende, die toen nog vrij bleef, en de zestiende van Verhoysen.(9)

 

Afgevaardigden in de Nationale Vergadering

Het nieuwe bestuur van het departement Bataafs Brabant stelde spoedig een reglement op tot verkiezing van representanten voor de Nationale Vergadering in Den Haag, welk orgaan de uitgerangeerde Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden op 1 maart 1796 zou vervangen. In ieder district konden één representant en twee plaatsvervangers worden gekozen. Mr. P. Verhoysen won de verkiezingen in het district Leende; zijn plaatsvervangers waren achtereenvolgens dr. P.F. Guljé en mr. J .F.R. van Hooff. (10)Hermanus Royaers kwam er ditmaal in het district van zijn geboorteplaats niet aan te pas. Een zetel in het nationale parlement was voor hem niet weggelegd.

Toch zou Peter Verhoysen niet vanuit Leende naar de Nationale Vergadering worden afgevaardigd. Hij bleek zo populair dat hij opnieuw zowel in Leende als in zijn eigen district Helmond had gewonnen en op grond van het kiesreglement voor Helmond naar Den Haag werd gestuurd. P.F. Gulje, geneesheer en lid van het Helmondse stadsbestuur, kwam nu als eerste plaatsvervanger in aanmerking om vanuit Leende naar Den Haag te worden afgevaardigd, maar omdat Guljé in het district Veghel de meeste stemmen had behaald, ging hij als volksvertegenwoordiger van daaruit naar Den Haag. Zo kon de Eindhovenaar J .F.R. van Hooff, de tweede plaatsvervanger van het kiesdistrict Leende, alsnog zitting nemen in het nationale parlement.(11)

Het moet voor deze strijdbare politieke voorman persoonlijk een afgang hebben betekend om als een soort tweede reserve vanuit Leende naar de Nationale Vergadering in Den Haag te worden afgevaardigd. De reden van zijn toenmalige impopulariteit lag wel in het feit dat hij een scheiding voorstond van geloof en politiek. De bevolking van Bataafs Brabant wenste destijds vooral katholieke bestuurders en werd in dat streven sterk gesteund door de tot dusver in alle opzichten achtergestelde geestelijkheid.

Desondanks maakte J .F .R. van Hooff (1755-1816), die een belangrijk katholiek patriot was geweest, daarna carrière in de landelijke politiek. De pleitbezorger van Brabants autonomie werd op 5 januari 1798 zelfs voorzitter van de Nationale Vergadering, toen als afgevaardigde van het district Eindhoven. Tijdens de periode 4 juli 1806 - 22 mei 1807 was hij de eerste minister van Justitie en Politie van ons land onder koning Lodewijk Napoleon. Van Hooffs standbeeld siert inmiddels enige jaren de Markt van zijn geboortestad Eindhoven.

 

Een druk jaar als representant

Voor Hermanus Royaers brak in 1796 een jaar van drukke werkzaamheden buiten Leende aan. De talrijke vergaderingen van de representanten vergden zijn langdurige aanwezigheid, aanvankelijk in Breda en naderhand in Den Bosch. Een globale telling in het resolutieboek van de representanten levert een aantal van maar liefst tweehonderd vergaderdagen gedurende het jaar 1796 op. Volgens de besluiten of notulen liet Royaers op 43 van de tweehonderd dagen verstek gaan; eenmaal staat aangetekend dat hij in commissie was, op 3 februari. Royaers bleek verder in de vergaderingen van de representanten afwezig tijdens de volgende perioden (tussen haakjes het aantal verzuimde dagen): 16 t/m 25 januari (7); 1 t/m 31 maart (23); 1 t/m 8 april (6); 14 t/m 19 mei (4); 24 t/m 28 december (3).(12)  De representanten genoten een salaris van zes gulden per dag.

Het lijkt onwaarschijnlijk dat Royaers destijds voor elke vergaderdag dat hij present was, op en neer is gereisd van Leende naar Breda of Den Bosch. Het vergaderen hield een dagtaak in; regelmatig moesten de bijeenkomsten zelfs `s avonds worden voortgezet. Door zijn hoge aanwezigheidsgraad van bijna tachtig procent kan Royaers worden beschouwd als een volksvertegenwoordiger die zijn verkiezing serieus nam.

Wie de besluiten van het jaar 1796 vluchtig doorneemt ontdekt overigens geen bijzondere wapenfeiten van deze Representant van het Volk van Bataafs Brabant uit Leenderstrijp. Of het moest het op 25 augustus behandelde rapport zijn dat hij met een collega had geschreven naar aanleiding van een verzoek van het dorpsbestuur van Deurne-Liessel, dat door leveranties en inkwartiering zijn financiële verplichtingen niet kon nakomen.(13)

Royaers heeft niet langer dan één jaar deel uitgemaakt van het departementale bestuur van Bataafs Brabant. Zijn opvolger werd "Burger Jan Smits, koopman, woonagtig te Eyndhoven". De dertig kiezers uit de grondvergaderingen van het district Leende hadden op 19 december 1796 hun keus op Smits laten vallen, waarna hij tot representant was benoemd. Jan Smits, destijds president van het Eindhovense stadsbestuur, ontving het verzoek om zich in Den Bosch te vervoegen "op sondag den eersten January 1797 des ochtens ten tien uuren precis ter gewoone vergaderkamer".(14) Deze J.Th. Smits (1754-1827) was in 1786 met zijn zwager een textielonderneming begonnen, de firma Janssen en Smits, die in 1809 werd ontbonden en voortgezet als de bekende firma J.Th. Smits en Zonen.   

 

Aftreden na een jaar

Volgens het reglement waren de 28 representanten voor twee jaar gekozen, maar moest elk jaar de helft van de leden aftreden zonder dat herverkiezing mogelijk was. In de vergadering van 29 november 1796 werd bepaald welke representanten met ingang van het jaar 1797 zouden vertrekken. Dat gebeurde door middel van een loting, waarvoor twee Bossche weeskinderen werden ingeschakeld, één uit het katholieke en een uit het hervormde (" Gereformeerde ") weeshuis. Het grootste kind moest uit een zakje met nummers, na deze "wel dooreen geschokkeld te hebben", aan iedere representant zo'n nummer uitdelen. Het kleinste kind moest uit hetzelfde zakje, nu gevuld met vermengde witte en bruine bonen, van iedere kleur de helft en zoveel als er representanten aanwezig waren, bonen uitdelen.

Ontving een representant een witte boon, dan werd voor zijn collega uit hetzelfde kiesdistrict een bruine uit het zakje gehaald, en omgekeerd. De representant met de witte boon mocht blijven, die met de bruine niet. Hermanus Royaers trof een bruine boon, die dus het einde van zijn carrière als departementaal volksvertegenwoordiger aankondigde. Zijn collega-representant uit het kiesdistrict Leende, de Eindhovenaar P.C. de Haes, kon blijven. De weeskinderen kregen ieder zes gulden voor hun medewerking en werden naar hun weeshuizen teruggestuurd.(15)

De vergadering van oudejaarsdag 31 december 1796 was de laatste die Royaers als representant in functie bijwoonde. De zitting moest toen na 18.00 uur zelfs worden voortgezet. Aan het einde van de bijeenkomst hield representant H.J. Giebe, mede namens zijn andere aftredende collega`s, een lange afscheidsrede die door president mr. J.F.J . Baesten werd beantwoord. Zo ging men kort voor de jaarwisseling van 1796/1797 in Den Bosch uiteen.

De volgende morgen - het was zondag en tevens nieuwjaar - waren de representanten al weer vroeg present om in een nieuwe samenstelling te vergaderen. Het begin van die zitting werd overigens ook door de oud-representanten bijgewoond. Want voordat de beraadslagingen begonnen, namen "de aftreedende Leden nogmaals afscheid ter Vergadering, `t welke door den President in voegelyke termen wordt beantwoord, met dankbetuiging voor derzelver aan deze Provintie gedaane diensten, en hebben welgemelde Leden, na het geeven van den Broederkus, door de beide Ministers [griffier en secretaris? andere ambtenaren?] behoorlijk uitgeleid, de Vergaderzaal verlaaten". (16)

 

Borgemeester en schepen

Gedurende het jaar 1785 had Hermanus Royaers in Leende dienst gedaan als borgemeester (ook wel: burgemeester), dus als beheerder van de dorpsfinanciën, voor de herdgang Strijperstraat. Leende telde destijds drie herdgangen, gehuchten of afdelingen: de Leenderstraat (de kom van het dorp), de Oostrikkerstraat/Boschhoven en de Strijperstraat.(17) "

Ten tijde van zijn verkiezing tot representant was Royaers al sinds 1790 een van de twee schepenen in Leende.(18)  De schepenen waren plaatselijke bestuurders. Ze namen echter ook deel aan de rechtspraak en verrichtten werkzaamheden op het gebied van het notariaat en de weeskamer. De schepenen en de borgemeesters samen werden de “regenten” van de plaats genoemd. Traden deze regenten met de kerk- en armmeesters op, dan sprak men van het ‘corpus’, dat ”corporele” vergaderingen hield.

Vanaf 18 mei 1795 komen de twee Leendse schepenen Hermanus Royaers en de eerdergenoemde Adrianus Pompen - toen "eerste schepen" - in de stukken voor als leden van de municipaliteit.” De municipaliteit als dorpsbestuur is na de omwenteling van 1795 ingesteld naar Frans model. Het betrof hier echter vooral een naamsverandering van het orgaan. De oude bestuurders bleven veelal in functie.

De opvolging van schepen Royaers veroorzaakte problemen. Op 16 januari 1796 zou in zijn vacature worden voorzien omdat hij representant geworden was. Het bestuur van de "Sociëteit van Leende" tekende daarna op 31 januari 1796 bij de Representanten van het Volk van Bataafs Brabant schriftelijk protest aan omdat er met de stemmen geknoeid zou zijn. De drie stemopnemers, leden van de sociëteit, hadden op 16 januari tien briefjes meer in hun bus aangetroffen dan zij kiezers geteld hadden. Hun eis aan de enig overgebleven Leendse schepen, Adriaan Pompen, om een nieuwe verkiezing was vergeefs geweest.

De representanten besloten in hun vergadering van 4 februari 1796 het protest formeel ter zijde te leggen ("te seponeeren") omdat het op ongezegeld papier was ingediend. Kennelijk is spoedig daarna een protest gevolgd in de vereiste vorm. De sociëteit drong er toen bij de representanten op aan om de verkiezing van schepen P. Kemps in de vacature-Royaers ongedaan te maken; de bevolking moest opnieuw in staat worden gesteld om te kiezen. De representanten besloten op 18 februari 1796 "dit Adres te stellen in handen van den Burger Pompen, Lid der Municipaliteit te Leende, om te dienen van berigt". Pompens commentaar op dit besluit is onbekend, maar Peter Kemps is tot in het begin van het jaar 1798 schepen gebleven.(20)  

De leden van de Leendse sociëteit die de eerste brief hadden onder-tekend, waren president R. van der Zanden, secretaris J.B. Clephas en de stemopnemers J. Tielens, H. Cox en J . Strijbos. Zij maakten deel uit van de plaatselijke zogenaamde vaderlandse sociëteit, ‘Voor de welstand van ’t Vaderland’ geheten. Dit was een patriottische organisatie, één van de vaderlandse sociëteiten die destijds in 32 plaatsen van Staats-Brabant of Bataafs Brabant actief waren.(21)  

 

President van de municipaliteit

Ex-representant Hermanus Royaers werd op 30 maart 1798 tot president van de municipaliteit van Leende gekozen. Alvorens te worden toegelaten, moest hij in de geest van die tijd de eed afleggen luidende: "Ik verklaare te hebben een onveranderlijken afkeer tegen het stadhouderschap, de aristocratie, de regeeringloosheid en het federalisme.”(22)

Hermanus Royaers kreeg in zijn hoedanigheid van president van de municipaliteit van Leende ook bemoeienis met de naasting of inbezitneming van de oude parochiekerk door de katholieken. De Staatsregeling van 1798 maakte het mogelijk de kerk, die sinds de Vrede van Munster bij de protestantse minderheid in gebruik was, weer in het bezit van de rooms-katholieke parochie te stellen. Daartoe was Royaers met zijn mede-municipaliteitslid Hendrikus Cox onder de katholieke bewoners van de herdgang Strijperstraat de meningen gaan peilen over de naasting van de kerk. Leende telde op dat ogenblik 1280 katholieken en 7 hervormden. De naasting kreeg in de municipaliteitsvergadering van 9 juni 1798 haar beslag.(23)

Hermanus Royaers is tot in het voorjaar van 1803 schepen van Leende ofte wel lid van de municipaliteit van Leende gebleven.(24)

 

Familie en ouderlijk huis

Zowel in Valkenswaard als in Leenderstrijp kwamen valkeniersfamilies met de naam Royers of Royaer(t)s voor.(25) Een voorvader van representant Hermanus Royaers in directe lijn is Gijsbert Hendrik Royers. Deze woonde omstreeks het jaar 1650 in Leenderstrijp. Schriftelijke bewijzen over verder in de tijd teruggaande Leenderstrijpse voorouders van hem zijn niet aangetroffen. Behalve als valkenier voorzagen leden van dit geslacht in hun onderhoud als leerlooier, schoenmaker, brouwer en vermoedelijk ook als tapper.

Hermanus Royaers is op 21 november 1734 in de Leendse schuurkerk gedoopt als zesde van de negen kinderen - vier jongens en vijf meisjes - uit het huwelijk van Frans Royaers en Catharina van Weerden. Het eerste kind van dit echtpaar werd op 4 mei 1723 gedoopt, het laatste op 23 december 1741. Alleen van Hermanus’ oudere broer Jacob is bekend dat hij het beroep van valkenier uitoefende, zoals ook zijn vader valkenier geweest was, onder andere voor de landgraaf van Hessen-Darmstadt in de tegenwoordige Duitse deelstaat Hessen. Broer Jacob woonde in 1785 bij de hertog van Beieren.

In het ouderlijk huis van Hermanus Royaers is het er niet altijd even zorgeloos toegegaan. Het gezin had van 12 augustus 1731 tot 18 december 1739 ook Adam, een broer van de vader, dus de oom van Hermanus, in de kost.(26)  Deze oom Adam was "innocent" of " kranksinnig". Hij veroorzaakte de nodige problemen voor de familie. In 1740 moesten de gebroeders Frans en Gijsbert Royaers, beiden voogden over hun broer Adam, zich voor het gerecht verantwoorden.

De "innocente" Adam wed ervan beschuldigd bij Anna de Leeuw uit Someren, de dienstmeid van Frans Bijnen in Leenderstrijp, een kind te hebben verwekt dat op 24 juni 1739 was geboren. De pro-deo-advocaat van Anna eiste een bedrag van driehonderd gulden "voor reparatie van eere en defloratie [= ontmaagding]”, vijftig gulden voor kraamkosten en zes gulden per maand voor "alimentatie van 't kint". Het probleem was dat Adam door zijn "innocentie" geen eed kon afleggen om te getuigen over zijn eventuele onschuld.

Wellicht profiteerde de dienstmeid daarvan. Bij haar viel niets te halen omdat ze onvermogend was. De advocaten van de voogden adviseerden toen maar een akkoord te sluiten, omdat een doorgezette procedure nogal in de papieren zou gaan lopen. Hermanus’ vader Frans Royaers moest daarop diep in zijn beurs tasten voor het gedrag van zijn onnozele broer. Voor kost en inwoning was Adam overigens jaarlijks zestig gulden aan Frans Royaers verschuldigd.

 

Bij de Cellebroeders

Na het incident van 1739 kon Adam niet langer in het ouderlijk huis van Hermanus Royaers blijven. De voogden zagen zich genoodzaakt hun broer Adam "in een secuure plaetze te besorgen, hebbende hem in den cost en bewaringe gesteld bij de Sellebroeders tot Hasselt". Tot 14 april 1741 is hij vervolgens bijna zestien maanden ondergebracht in Hasselt, de hoofdstad van de huidige Belgische provincie Limburg. De Cellebroeders of Alexianen - genoemd naar de H. Alexius (afkomstig uit Syrië, vijfde eeuw na Chr.) - beschikten al sinds 1483 in die stad over een klooster waar ze pestlijders, krankzinnigen en andere zieken verzorgden.

 

Oorspronkelijk vormden ze geen orde van kloosterbroeders in de strikte zin. Te Hasselt bestaat hun klooster nu niet meer, maar elders leggen leden van deze congregatie zich nog steeds toe op de verpleging van geesteszieken.

Omdat de verblijfskosten van Adam te hoog opliepen, moest hij uit Hasselt worden teruggehaald; de Cellebroeders declareerden onder andere vernielde kleren en beddegoed dat hij "in zijne innocentie verscheurt en bedorven had". Vervolgens ging Adam vanaf 15 april 1741 voor ruim 81 gulden per jaar bij een andere broer, Christiaen Royaers, te Waalre in de kost. Daar heeft hij nog minstens vijf jaar gewoond.

Hermanus Royaers heeft zijn gekke oom vijf jaren lang als huisgenoot meegemaakt. Terwijl oom Adam in de kost was, werden er vier kinderen in het gezin van Frans en Catharina Royaers geboren.

 

Schoenmakers en vrijgezellen

Op 21-jarige leeftijd vertrok Hermanus Royaers met Hendrikus, de zoon van Hendrik Martinus, naar het buitenland om de kost te verdienen. Er bestaat tenminste een akte van 27 februari 1756 waarin de schepenen van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten aan de twee dorpsgenoten een bewijs van goed gedrag verlenen. Hermanus en Hendrikus hadden hierom verzocht omdat ze "voornemens zijn te reysen na Parijs off andere plaetsen tot voortsettinge en excersitie van hun handwerk als schoenmakers".(27) Of, en hoelang beide Leendenaren in Parijs en elders hun schoenmakersvak hebben uitgeoefend is onbekend, en evenmin waarom zij juist de Franse hoofdstad als reisdoel opgaven.    
Volgens de huizenlijsten van Leende, die van 1766 tot en met 1791 iedere vijf jaar zijn opgemaakt, terwijl de laatste dateert van 1798, woonde Frans Royaers met zijn gezin in 1771 nog te Leenderstrijp, met als wederzijdse buren de weduwe van Hendrik Thijssen - haar woning behoorde toe aan de weduwe van Hendrik Clercx - en de kinderen van Gerardus Coolen.(28)  Uit de lijsten kan worden afgeleid dat Frans Royaers in de periode 1771-1776 is overleden, omdat de lijst van 1776 enkel "Hermanus en Jintis Royaars" noemt als eigenaars en bewoners van het huis dat Frans Royaers in 1766 en 1771 nog bezat. Frans stierf waarschijnlijk buiten zijn woonplaats, want een overlijdens- of begraaf-inschrijving van hem komt in de Leendse registers niet voor. Ook is geen testament van hem of boedelbeschrijving van zijn nalatenschap bekend.

 

Hyacinthus (= Jintis) Royaers, wiens nagelaten goederen op 9 februari 1785 werden verdeeld, is wel in Leende overleden.(29) De stukken betreffende deze verdeling bevatten geen namen van echtgenote of kinderen van Hyacinthus, wat de conclusie wettigt dat hij ongehuwd is gebleven. De broers en vrijgezellen Hyacinthus en Hermanus Royaers zijn na de dood van hun vader Frans in het ouderlijk huis te Leenderstrijp blijven wonen, mogelijk samen met hun ongetrouwde zus Joanna Catharina, die in de akte van de verdeling van Hyacinthus’ nalatenschap uit 1785 "Johanna Royaers, bejaarde dogter," genoemd wordt. De huizenlijst van 1798 vermeldt enkel nog Hermanus Royaers als eigenaar en bewoner van het ouderlijk huis.

 

Brouwers en rechtgeaarde Strijpenaren

Hermanus Royaers heeft in 1785 ook de helft van het huis met brouwerij van zijn broer Hyacinthus geërfd. Kennelijk ging het hier om een familie-bedrijf. De brouwerij was in de familie gekomen via Hermanus Royaers’ grootmoeder, die het bedrijf bij een erfdeling op 16 november 1688 had gekregen van haar ouders Frans Pompen en Elisabeth Raessen.(30)

In de jaren vijftig van de achttiende eeuw betaalde Frans Royaers de hoogste imposten (verbruiksbelastingen op levens- en genotmiddelen) van Strijp op bier en jenever.(31)  De ongetrouwde gebroeders Hyacinthus en Hermanus hebben de exploitatie van de brouwerij en/of tapperij na het overlijden van hun vader voortgezet; herhaaldelijk worden ze in de desbetreffende lijst en kohieren van imposten van 1774 en later aangeduid als "de twee kinderen Frans Royaers".(32)

Diverse leden van het geslacht Royaers waren gehuwd of verwant met leden van andere vooraanstaande of rijke plaatselijke families, zoals Van Asten, Bijnen, Bluyssen, Van Engelen, Koppens, Notten, Pompen, Vogel(s).(33)

Leden van de familie Royaers namen actief deel aan het verenigingsleven van Strijp door zich traditiegetrouw aan te sluiten bij het St.-Jansgilde. Frans Royaers was bijvoorbeeld rond 1719 gildebroeder en werd in 1737 kapitein. Zijn zoon Hermanus volgde hem daarin na. Hij trad rond 1754 toe als gildebroeder en werd omstreeks 1766 kapitein van het gilde St.-Jan Baptista in Leenderstrijp, dat in september 1995 nog zijn 350-jarig bestaan vierde met een luisterrijk feest.(34)

 

Een welgestelde familie

De Leendse familie Royaers was rijk. Dat blijkt niet alleen uit de geldbedragen die door haar werden uitgeleend(35, maar ook uit het feit dat sommige leden, zoals Hermanus, de functie van borgemeester in het dorp vervulden. De jaarlijks benoemde drie borgemeesters van Leende, voor iedere herdgang één, waren verantwoordelijk en hoofdelijk aansprakelijk  - stonden ’borg’-  voor het beheer van de dorpsgelden; voor deze functie kwamen zeker niet de armste Leendenaren in aanmerking.     
Uit de kohieren van de personele omslag kan de financiële positie van de familie Royaers ook worden afgeleid. De personele omslag was een progressieve belasting voor de gebruikers van woningen, stallen, landerijen, enzovoort. Over het jaar 1773/1774 bijvoorbeeld  - het belastingjaar ging destijds op de feestdag van Sint-Maarten (11 november) in -  waren de hoogstaangeslagenen van Leende, met kleine onderlinge verschillen:

1.   Wouter van Asten (Leenderstraat);                

2.    Wilhelmus Coppens, molenaar, en Arnoldus Hoeben (beiden    
       Strijperstraat; beiden met een even hoge aanslag);

3.    Frans Royaers (Strijperstraat);

4.    Adriaan Pompen (Leenderstraat).

Het dorp telde in dat belastingjaar 315 aangeslagenen voor de personele omslag, verdeeld over de volgende buurtschappen: Leenderstraat (118),    Strijp (87),    Oosterik (81),    Boschhoven (21), Bruggerhuizen (8).    

De situatie vertoonde zo’n 25 jaar later een ander beeld. Het totale aantal aangeslagenen bedroeg in 1798: 293 (Leenderstraat, 109; Strijp, 73; Oosterik, 82; Boschhoven, 21; Bruggerhuizen, 8). De hoogstaangeslagenen waren toen:

1.  De weduwe van Peter Jacob Maas;

2.  Adriaan Pompen en - met een even hoge aanslag - "de heremijten [de bewoners van de Achelse Kluis] wegens hun huyshouden op de Hoef";

3.  Wouter Jan van Asten en - met een even hoge aanslag - Willem de
     Louwere;

4.  Hermanus Royaers en negen anderen met een even hoge aanslag.”

 

Nagelaten onroerende goederen

Hermanus Royaers overleed op 3 juni 1806 in Leende, waar hij op 7 juni van dat jaar ook is begraven. Hij heeft geen testament gemaakt. De enige erfgename was zijn zuster Helena Catharina Royaers, de echtgenote van Peter van Dijk.(37)  Ze had een bekende zoon, Hyacinthus van Dijk (1786-1851), de bekwame Leendse landmeter, die naderhand burgemeester van zijn geboorteplaats zou worden (1840-1851).(38) Het is duidelijk dat deze Hyacinthus zijn fraaie doopnaam, die in Leende traditioneel nog in diverse varianten gebruikelijk is, aan zijn oom Hyacinthus of Jintis Royaers te danken had.

Op 25 november 1806 taxeerden schouten schepenen in Leende de nagelaten onroerende goederen van Hermanus Royaers op verzoek van Hermanus’ zwager Peter van Dijk.(39)  De schatting is de laatste akte in het protocol van taxatie van onroerende goederen voor de heffing op de twintigste penning. De taxatie was nodig in verband met de belasting op de collaterale successie (erfenis die op een zijtak overgaat). De waarde van zijn goederen beliep 1382 gulden, het hoogste geschatte bedrag in het register, dat met 20 april 1798 begint. Het bezit van Hermanus Royaers staat nauwkeurig gespecificeerd; de opsomming beslaat negen bladzijden.

Voor enig inzicht in de vermogensverhoudingen kan een overzicht worden gemaakt van de hoogten der geschatte bedragen in het genoemde register. De honderd taxaties die tijdens een vluchtige telling werden aangetroffen, hebben voornamelijk betrekking op onroerende goederen van overledenen; in een aantal gevallen is echter ook sprake van overdrachten "bij erfmangeling" (erfdeling), van "donaties inter vivos" (schenkingen onder de levenden) en eenmaal van een schatting wegens een afgebrande boerderij te Heeze, onder Emmerik. De taxaties hebben steeds betrekking op onroerend goed in Heeze, in Leende of in Zesge-huchten.(40) 

Zo ontstaat de volgende indeling (de aantallen van de taxaties zijn gelijk aan de hoogten van de percentages):

0       t/m   49     gulden    29 taxaties

50     t/m    99    gulden    21 taxaties

100   t/m   249   gulden    27 taxaties

250   t/m    499   gulden   12 taxaties

500   t/m     999  gulden    7 taxaties

1000  t/m   1382 gulden    4 taxaties

Het onroerend goed van de helft van de eigenaren blijkt in de periode 1798-1806 volgens de schatting voor de belasting op de collaterale successie dus nog geen honderd gulden per eigenaar waard te zijn geweest. De hoogste taxaties betroffen de goederen van Jan van der Heide uit Leende: 1237 gulden, 13 stuivers, 2 penningen (9 december 1802), van Wouter van Gerwen uit Heeze: 1283 gulden, 15 stuivers (18 november 1801), en van Hermanus Royaers uit Leende: 1382 gulden (25 november 1806).

 

Besluit

Bij gebrek aan de nodige relevante gegevens valt het moeilijk te beoordelen waar Hermanus Royaers zijn verkiezing tot Representant van het Volk van Bataafs Brabant precies aan te danken heeft gehad. De keus op die andere representant in het district Leende, mr. Petrus Verhoysen, is behalve door diens academische opleiding en beroep van advocaat bijvoorbeeld verklaarbaar door de scherpzinnigheid en de overtuiging waarmee Verhoysen op de voorgrond was getreden: Brabant moest door Brabanders bestuurd worden, zo mogelijk door katholieken. De gedreven waarnemend stadssecretaris van Helmond maakte snel carrière in de gewestelijke en nationale politiek.

Het ziet ernaar uit dat schoenmaker-brouwer en/of tapper Hermanus Royaers om zijn bestuurservaring, welgesteldheid en aanzien in het district van zijn geboorteplaats tot departementaal volksvertegenwoor-diger gekozen is. Op grond van zijn welgesteldheid en aanzien was hij waarschijnlijk ook schepen in Leende geworden, evenals de winkelier-landbouwer-voerman-tapper Adriaan Pompen. Beiden behoorden tot de plaatselijke bovenlaag.

Voor de kiezers in het district Leende bleek de 61-jarige katholieke vrijgezel Hermanus Royaers een acceptabele kandidaat. Grote politieke aspiraties op gewestelijk, laat staan nationaal niveau heeft provisioneel representant Pompen noch representant Royaers gekoesterd. Voor hen geldt dezelfde conclusie als voor het merendeel van de (Provisionele) Representanten van het Volk van Bataafs Brabant, namelijk dat zij zich alleen in de bewogen periode 1795/1796 manifesteerden om daarna voorgoed naar huis en haard terug te keren.(41)

Schepen/municipaliteitslid Adriaan Pompen verlegde zijn belangstelling naar het naburige Sterksel, waar hij in 1798 alle hoeven en landerijen opkocht.(42)  Schepen Hermanus Royaers kwam in hetzelfde jaar als president van de municipaliteit aan het hoofd van het dorpsbestuur van Leende te staan en bleef tot drie jaar voor zijn dood bestuurlijk actief in zijn geboorteplaats.

Heden ten dage is Hermanus Royaers in Leende vergeten. Geen teken, niet eens een straatnaam herinnert er aan deze inwoner van weleer, die tweehonderd jaar geleden mede gestalte heeft gegeven aan het bestuurlijk autonome Brabant, zodat het zich eindelijk als gelijke kon beschouwen van de overige gewesten van ons land.   

 

NOTEN

Gebruikte afkortingen:

SARE           Streekarchief Regio Eindhoven, Eindhoven.

RANB           Rijksarchief in Noord-Brabant, ”s-Hertogenbosch.

GAL              Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945.

GAH              Archieven van de gemeente Heeze, 1575-1945.

RAHLZ          Archieven van de schepenbank Heeze, Leende en Zesgehuchten, 1400-1810.

BA                  Bestuursarchieven van de departementen Bataafs Brabant, van de Dommel, Hollands Brabant en van de Monden van de Rijn, alsmede van het arrondissement Breda van het departement der Twee Nethen, 1795-1814.

a.w.              aangehaald werk.   

 

1           De veelgehoorde bewering dat de provincie Noord-Brabant in 1996 tweehonderd jaar bestaat, berust op een hardnekkig misverstand. Het noordelijk deel van het voormalige hertogdom  Brabant, sinds 1648 generaliteitsland Staats-Brabant en sinds 1796 departement Bataafs Brabant geheten, had heel andere grenzen dan de provincie van nu. In archiefstukken uit de zeventiende en achttiende eeuw duikt overigens wel regelmatig de naam provincie op (vgl. de Zeven Provinciën: de Verenigde Nederlanden gedurende de Republiek), maar hiermee wordt dan de zelfstandige gemeenschap bedoeld die elk van de zeven gewesten ten tijde van de              Republiek was, en niet het staatkundig onderdeel van een rijk, zoals dat in ons land na de vestiging van de eenheidsstaat (Staatsregeling van 1798) is ontstaan.

Departement Bataafs Brabant werd in 1798 gesplitst, om vervolgens deel uit te gaan maken van de twee nieuwe departementen van de Dommel (hoofdplaats Den Bosch) en van de Schelde en Maas (hoofdplaats Middelburg). Wijzigingen daarna: departement Brabant (1801), splitsing van dit departement dat opging in de twee nieuwe departementen ‘des Bouches du Rhin’ (hoofdplaats Den Bosch) en ‘des Deux Nèthes’ (hoofdplaats Antwerpen) (1810; als ingelijfde delen van Frankrijk). Pas in 1814 ontstond een provincie Braband (Grondwet van 1814; de tegenwoordige provincie is in hoofdzaak gevormd in de jaren 1814 en 1815). De officiële schrijfwijze van de naam van de provincie veranderde sindsdien als volgt: Noord-Braband (besluit van 16 september 1815); Noordbrabant (grondwetswijziging van 1848: de slot-d veranderde in slot-t; het koppelstreepje in de naam verdween, hoewel men in de provincie zelf Noord-Brabant schreef); Noord-Brabant (officiële schrijfwijze bij de invoering van de Provinciewet van 1962). Zie ook: P.J. Margry (red.) 1814- 1989: 175 jaar provinciaal bestuur van Noord-Brabant, ‘s-Hertogenbosch, 1989, blz. 9-19.

W.G.M. van der Heijden (eindred. J.G.M. Sanders), Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding, ’s-Hertogenbosch / Hilversum, 1993, blz. 13-29.

2.         RANB. BA, inv.nrs. 107 en 108. A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest. Bestuursinrichting en gezagsuitoefening in en over de landen en steden van Staats-Brabant en Bataafs Braband, 14 september 1629 - 1 maart 1796. dl. l, Utrecht/ Nijmegen, 1953, blz. 226-233, 296-297.

3           A.R.M. Mommers, a.w., dl. 1 en 2. Ch.C.M. de Mooij, Eindelyk uit d’onderdrukking. Patriottenbeweging en Bataafs-Franse tijd in Noord-Brabant 1784-1814, Zwolle, z. j. (1988). M.W. van Boven en A.P. van Vliet, ‘De eerste volksvertegenwoordigers van Noord-Brabant in 1795’, in: P. Brood, P. Nieuwland en L. Zoodsma (red.), Homines novi. De eerste volksvertegenwoordigers van 1795, Amsterdam, 1993, blz. 595-710.

4           RANB. BA, inv.nr. 107, blz. 51-52, 55, 57, 62.   A.R.M. Mommers, a.w., dl. 1, blz. 291; dl. 2, blz.493. M.W. van Boven en A.P. van Vliet, a.w., blz. 641 en 678.

5           RANB. BA, inv.nr. 107, blz. 466-472. De genoemde indeling van kiesdistricten met aantallen zielen is te vinden in de gedrukte resoluties van de provisionele representanten (BA, inv.nr.107). De ingekomen stukken van de provisionele representanten bevatten echter een   schriftelijk commissierapport van 4 december 1795 (zie BA, inv.nr. 8) dat 510 zielen minder vermeldt, namelijk voor Budel 1813 i.p.v. 1823 en voor Leende 1310 (vermoedelijk meer met de  werkelijkheid overeenkomend) i.p.v. 1810.

6           RANB. BA, inv.nr. 108, blz. 6-7, nr. 2k.

7           RANB. BA, inv.nr. 10, nr. 2, ingekomen d.d. 31 december 1795.

8           RANB. BA, inv.nr. 108, blz. 5, nr. 2b.

9           RANB. BA, inv.nr. 108, index: zie onder Royaers; verder blz. 1.

10        RANB. BA, inv.nr. 13, 8 februari 1796.

11        A.M. Frenken, Helmond in het verleden, dl. 2, z.pl. (‘s-Hertogenbosch), 1929, blz. 215- 221. M.W. van Boven en A.P. van Vliet, a.w. , blz. 628-629.  M.W. van Boven, ‘Mr Peter Verhoysen   (1757-1835). Een Helmondse advocaat in de politiek van zijn tijd’, in: De Vlasbloem, Helmonds historisch jaarboek, dl. 12, Helmond, 1992, blz. 87-110.  A.R.M. Mommers, a.w., dl. 1, passim; dl. 2, blz. 398-399, 420-421, 552-553.

12        RANB. BA, inv.nr. 108.

13        RANB. BA, inv.nr. 108, blz. 735-736.

14        RANB. BA, inv.nr. 33, 9januari 1797.

15        RANB. BA, inv.nr. 108, blz. 1005-1006, nr. 10; blz. 1034, nr. 1; blz. 1056-1057, nr. 28.

16        RANB. BA, inv.nr. 108, blz. 1125-1130, nr. 19; inv.nr. 98, blz. 1.

17        SARE. GAH, inv.nr. 28, f. 36v-37, 40v. GAL, inv.nr. 63. Een herdgang (vgl. het Middel-nederlandse woord ‘herde’ = herder) was oorspronkelijk het deel van de gemeenschappelijke grond van het dorp waarop het vee gezamenlijk weidde; de meent.

18        SARE. GAH, inv.nr. 29, f. 5v-6v (24 februari 1790) t/m f. 68v (3 januari 1794). Na 3 januari 1794 komt Royaers in het resolutieboek (inv.nr. 29) niet meer als schepen voor tot 18 mei 1795. Zie ook: R.J.I. Goossens, Inventaris van de archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, Eindhoven, 1985, blz. 4.

19        SARE. GAH, inv.nr. 29, f. 118v-119v (18 mei 1795). De schepenen fungeerden daarna als leden van de municipaliteit, die later (in 1798) werd aangevuld met raadsleden en (in 1803) met  gecommitteerden uit de burgerij. Deze leden gezamenlijk vervingen de vroegere corporele vergaderingen.

20        RANB. BA, inv.nr. 13, nr. 7 (4 februari 1796); inv.nr. 108, blz. 103, nr. 7; blz. 149, nr. 6. SARE. GAH, inv.nr. 30, f. 42v-43 (2 januari 1798).

21        A.R.M. Mommers, a.w., dl. 1, blz. 237, 271-279 (Leende: blz. 273, nr. 15).

22        SARE. GAH, inv.nr. 30, f. 45-46 (30 maart 1798).

23        SARE. GAH, inv.nr. 30, f. 52v-54 (9 juni 1798); f. 57v (7 juli 1798). Zie ook: S. van der Zanden e.a., Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt. Geschiedenis van Leende, z. pl. (Leende), 1974, blz. 64-68.

24        Uit de resolutieboeken van Heeze, Leende en Zesgehuchten, die slechts over de periode 1714- 1800 voorhanden zijn, en uit allerlei andere stukken van de schepenbank blijkt dat Hermanus         Royaers van 30 maart 1798 (GAH, inv.nr. 30, f. 45-46) tot en met minstens 13 april 1803 (RAHLZ, inv.nr. 2337, f. 97-97v) onafgebroken schepen ofte wel lid van de municipaliteit in Leende is geweest. Na 10 april 1803 komt hij bijvoorbeeld niet meer als zodanig voor in het protocol van allerhande akten (RAHLZ, inv.nr. 1695, f. 7).

25        A.F.N. van Asten, *Rondom valkeniers en valkerij in Leenderstrijp (17de en 18de eeuw)”, in: Heemkronyk, jrg. 11 (1972), nr. 4, blz. 52-57.

De familienaam komt in de geraadpleegde archiefstukken in alle denkbare varianten voor, het meest echter gespeld als Royers, Royaers en Royaerts. In de achttiende eeuw was de spelling van onze taal nog niet wettelijk geregeld en was ook de burgerlijke stand hier nog niet ingevoerd. Omdat Hermanus zelf, getuige de talrijke overgeleverde stukken, altijd consequent ondertekende met Royaers, is deze schrijfwijze hier voor de familienaam gevolgd.  SARE. DHO-registers Leende, deel 24.6, f. 20v: doopinschrijving r.-k. parochie H. Petrus’ Banden d.d. 21 november 1734.

26        SARE. RAHLZ, inv.nrs. 265 en 2108.

27        SARE. RAHLZ, inv.nr. 1669, f. 37v-38.

28        SARE. GAL, inv.nrs. 331-336.

29        SARE. RAHLZ, inv.nr. 1681, f. 22-26. SARE.  DHO-registers Leende, deel 24.8, f. 63 (overlijden Hyacinthus d.d. 28 augustus 1784).   

30        A.F.N. van Asten, a.w., blz. 53.

31        SARE. GAL, inv.nrs. 341-344.

32        SARE. GAL, inv.nrs. 347-348 en 352 (jaar 1779/1780).

33        A.F.N. van Asten, a.w. , blz. 48, 50, 52-57. SARE. DHO-registers Leende, deel 24.4-24.8 (huwelijksinschrijvingen van de r.-k. parochie H. Petrus’ Banden): dl. 24.4, f. 94 (10 juli 1682); dl. 24.5, f. 78 (25 juni 1702); dl. 24.5, f. 85 (23 november 1721); dl. 24.6, f. 49v (6 juli 1727); 24.6, f. 53v (16 januari 1735); dl. 24.7, f. 61v (16 januari 1752); dl. 24.7, f. 71v (16 juli 1775); dl. 24.8, f. 58 (1 mei 1803).

34        M. Farjon, Het Gilde St-Jan Baptista & Leenderstrijp. 350 jaar historie en gebruiken, Leende, 1995, blz. 2c2, 3c2, 5b12-5b15 en 6c8.

35        A.F.N. van Asten, a.w., blz. 48, 50 en 53. A.F.N. van Asten en Werkgroep Genealogie Leende, Pompen, vrome ende eerlijcke luyden. Een ondernemend geslacht uit Leenderstrijp vanaf 1350,         z.pl. (Geldrop), 1995, blz. 65 (VIII-n, 2).  S. van der Zanden e.a., a.w., blz. 50 en 112. M. Farjon, a.w., blz. 3c2.

36        SARE. GAL, inv.nrs. 191 (jaar 1773/1774) en 198 (jaar 1798). Volgens de opgave uit inv.nr. 191 ("geformeert den 26 mey l774") was Frans Royaers, de vader van Hermanus, op 26 mei 1774 dus nog in leven.

37        SARE. DHO-registers Leende, deel 24.8, f. 66v: overlijdensinschrijving r.-k. parochie H. Petrus’ Banden d. d. 3 juni 1806. Dat Hermanus Royaers zonder testament gemaakt te hebben is overleden ("ab intestato"), dat zijn zuster Helena van Dijk-Royaers zijn erfgename was en dat hij op 7 juni 1806 in Leende is begraven, wordt afgeleid uit het begin van het ongedateerde concept van een memorie van aangeving van de successiebelasting, aangetroffen in: SARE. RAHLZ, inv.nr. 2349. Zie ook: M. Farjon, a.w., blz. 5bl2-5b15.

38        J .J .F . de Waal, ‘Burgemeester in Leende: een man die fermiteit bezit’, in: Heemkronijk, jrg. 31 (1992), nr. 4, blz. 143, 149-150, 152.

39        SARE. RAHLZ, inv.nr. 2337, f. 177v-181v (ongenummerd).

40        Door de vluchtige telling kan er een kleine afwijking (van een paar taxaties meer of minder) optreden in het genoemde aantal van precies honderd taxaties, afhankelijk van hoe men telt: bij sommige taxaties ontbreken de bedragen en ook zijn er taxaties naderhand weer doorgehaald. Een overdracht "bij erfmangeling" (erfdeling) betreft bijvoorbeeld de taxatie van de goederen die Jan van der Heide uit Leende zou overdragen aan Hendrik Geeven uit Leende (9 december 1802). Een ‘donatie inter vivos’ deed bijvoorbeeld de pastoor van Heeze (20 juni 1801). De in Heeze onder Emmerik afgebrande boerderij behoorde toe aan Gerrit Laurens Maas (24 oktober 1800).

41        M.W. van Boven en A.P. van Vliet, a.w., blz. 640.

42        A. van Oirschot, Sterksel, een zaligheid apart. De geschiedenis van het meest merkwaardige dorp van Brabant, z.pl., 1983, blz. 25-29. A.F.N. van Asten en Werkgroep Genealogie Leende, a.w., blz. 75-77.   

 

 

Ga terug