750 jaar geschiedenis van de parochie Sterksel, 1211-1961 (2)

Heemkronijk jaar:1996, jaargang:35, nummer:3, pag:111 -126

750 JAAR GESCHIEDENIS VAN DE PAROCHIE STERKSEL, 1211-1961 (2)

door: Peter Dekkers

(Hieronder volgt het tweede en laatste deel van dit artikel; zie voor het eerste deel: Heemkronyk, jrg. 35 (1996), nr. 2, blz. 72 t/m 86.)

 

Sterksel Staats

Toen in 1629 ’s-Hertogenbosch viel voor het beleg van Frederik Hendrik, werd ook de Meierij van Den Bosch geacht te zijn toegevallen aan de Staten-Generaal. De Meierij werd vanaf dat moment bestuurd door de Raad van State in Den Haag. De uitoefening van de r.-k. godsdienst was vanaf dat moment verboden in Noord-Brabant, maar dat verbod werd al na enige jaren niet zo nauw meer genomen. Sterksel was bezit van de abdij van Averbode, die in het prinsbisdom Luik lag. Luik was toen neutraal in de oorlog tussen de Republiek en Spanje. Omdat de abt in 1220 echter de voogdij over Sterksel had afgestaan aan de hertog van Brabant, meenden de Staten-Generaal, als opvolgers in rechte van de hertog, dat de hoge overheid over Sterksel Staats was. Het gevolg was dat de SterkseInaren belasting moesten betalen. Omdat de r.-k. eredienst verboden was, werden overal de kerkelijke inkomsten geconfisqueerd ten behoeve van de gereformeerde kerk, met name de tienden. Sterksel hoorde dan wel tot Averbode, maar ook tot de parochie Heeze. Vandaar dat al gauw na de val van Den Bosch we niets meer van de Sterkselse tienden vernemen. Ze zijn dan geheel in de pacht opgegaan.

Omdat Sterksel echter particulier bezit was van Averbode kon men in principe hier wel in vrijheid de heilige mis vieren. Maar de abdij maakte daar geen gebruik van. Zij vond het veel te lastig om een priester hier naar toe te sturen, die zij beter elders kon inzetten. De abt was voorheen gewoon geweest een priester van Heeze voor de SterkseInaren te laten zorgen, of uit Someren. In 1645 verzocht pastoor Jaspers de abt om zijn honorarium te verhogen. Hij werd daarin gesteund door de voorspraak van Jean van Burg, gezegd Wyffliet, uit Someren, die nog eens onderstreepte in welke gevaren pastoor Jaspers zich moest begeven om in Sterksel de mis te vieren. Jean van Burg prees de ijver van pastoor Jaspers, die "dickwils uuytten voorschreven jonckers huys is gegaen, seggende: ick gaen naer Stercksel. Jae meer, dat hy synen maeltyt nyet te vollen en dorsten doen, gelyck den lesten paesdach noch geschiet is." Hij kreeg daar toen nog maar 25 gulden per jaar voor (in 1612 was dat nog vierhonderd gulden per jaar), maar dat zal wel de som per pachter geweest zijn.(53) Pastoor Jaspers bezocht Sterksel toen al ruim dertig jaar en moet niet lang na 1645 gestorven zijn.

In 1648 werd de vrede van Munster getekend en in die tijd werden de plakkaten tegen katholieke priesters nog scherp gehandhaafd. In 1648 werd in Heeze pastoor Jan Fabris gearresteerd. De overheid vaardigde een verbod uit op "paapse" bijeenkomsten. Niet alleen de priester zou gestraft worden, maar ook de aanwezigen (honderd gulden boete) en de eigenaar van de ontmoetingsplaats (tweehonderd gulden boete) met gigantisch hoge boeten.(54) De katholieke zielen van Sterksel werden nadien vijftig jaar lang veelal aan hun lot overgelaten. Af en toe huurden zij een minderbroeder uit Weert in.

Ondanks dat Sterksel Averbodens bezit was, was een pastoor ook in Sterksel niet veilig. ‘Papenjagers’ van de kwartierschout van Peelland probeerden in 1658 een pastoor te arresteren in Sterksel, die boer Hendrik Horckman het sacrament van de zieken bracht. De pastoor had Hendrik Horckman al vier keer bezocht. Bovendien zou hij er ook de heilige mis hebben gevierd.

Onder valse voorwendselen (namelijk door zich voor te doen als katholieken) kwamen de papenjagers Johannes Ree en Andries Janssen van Dijck, met hun echtgenoten (!), op zondag 27 januari het huis van boer Hendrik binnen en grepen de priester vast. De vier zonen Horckman "met noch sijn volck ende andre op Stercksel woonende, ontrent sestien of seventien sterck," probeerden de arrestatie te beletten "met slaen ende stooten ende quetssen van onsse vrouwen, ons dreygende te vermorden indien wy den paep die wy by synen cappot [= grote mantel met kap] hadden ende de armen, niet lieten gaen". De papenjagers gingen toen hun wonden likken in de herberg van Ter Braken, waar ze zagen dat daar de paramenten van de pastoor werden bewaard.(55)  

In 1685 verzocht de "apostolisch vicaris" van Den Bosch (een bisschop was er niet meer in de Republiek) de abt om een pastoor naar Sterksel te sturen, zodat die van Leende en Heeze daar ook van konden profiteren. De abt ging echter niet op het verzoek in. Drie weken later vermaande de apostolisch vicaris de abt zijn pachters in Sterksel tot de orde te roepen. Zij weigerden namelijk de pastoor van Heeze (die toen kennelijk weer terug was) te erkennen en dus ook om hun parochiebijdrage te betalen. De SterkseInaren waren ruw, libertijns en ongehoorzaam, en ze leefden als ketters.(56)  De abt was - na zich te hebben geïnformeerd - niet onder de indruk van het alarm van de apostolisch vicaris. De SterkseInaren hoorden onder de parochie Heeze. Pas zeven jaar later verzocht de abt pastoor Peten van Maarheeze om de zielzorg in Sterksel waar te nemen. Pastoor Peten trof een verarmde toestand aan in Sterksel.

In 1715 werd pastoor Peten opgevolgd door pastoor Frans van Meijlen. De abt beweerde bij die gelegenheid dat Sterksel nooit het sacrament van het doopsel had bezeten, maar dat was dus niet juist.(57)  De kapel werd ondertussen steeds minder gebruikt, eigenlijk alleen nog maar voor de (schaarse) bijeenkomsten van de Sterkselse schepenbank, die in 1710 was opgericht. In dat jaar werd het koor van de kapel ingericht als "raadhuis". (58)  De Sterkselnaren gingen in Maarheeze kerken. Begraven werd er nog wel in Sterksel. De pastoor van Maarheeze hield zijn inkomsten bij in "Het boekje van Sterksel". Elk der pachters betaalde de pastoor een deel in natura, “prodenten" genaamd. Zo ontving de pastoor in 1742 tien karren heiturf; vijf karren hout; dertig vaten rogge. Ook kreeg de pastoor eieren van de pachters.   

Bedienaars van Sterksel

 G. Peten        1692-1715       M. van Dijck           1763-1775

F. van Meij]     1715-1741      L. Hertroijs              1789-1817

J.F. van Ham    1741-1745     W. van Abeelen     1817-1826 

A. Deelen          1745-1749     F.J. Sauvé             1826-1865

S. Weerts          1749-1759      W. van Gerwen    1865-1907

G. van Linden     1759-1763     H. Jansen            1907-1916 (1927)   

 

De Sterkselse kapel na 1798

In 1798 ging het bezit van Sterksel over in handen van Adriaan Pompen uit Leende. Deze bouwde wel veel boerderijen op Sterksel (in 1840 was het aantal boerderijen reeds verdubbeld), maar het kapelletje verviel. De kapel en een lap grond erbij waren namelijk uitgezonderd gebleven van de verkoop in 1798 en waren feitelijk dus nog eigendom van Averbode. De abdij probeerde vanaf haar heroprichting in 1834 wel weer in het bezit van Sterksel te komen (doch tevergeefs), maar heeft zich nooit meer beroepen op haar eigendom van de Sterkselse kapel.(59)  

In 1846 werd de kapel, die inmiddels was vervallen tot een ruïne, ten slotte afgebroken. De begraafplaats bleef echter in gebruik. Ondertussen stelde de nieuwe eigenaar Pompen zich onverzettelijk op tegen de pastoor van Maarheeze. Hij weigerde, na een aanvankelijke toezegging, de prodenten af te dragen en beweerde in 1826 dat dat steeds vrijwillige giften van de pachters waren geweest. De pachters zelf maakten echter een onderscheid tussen de prodenten (turf. hout, rogge) en de vrijwillige giften (eieren). Maar Pompen liet zijn pachters verklaren dat het allemaal vrijwillige giften waren geweest.

Pastoor Steelen schreef: "In Soerendonk is het kerkegeld aan het huis  verbonden, maar iemand die zo`n huis koopt heeft nooit 't kerkegeld geweigerd met als argument dat hij dit huis `vrij' gekocht had. Zo moet ook Pompen niet beweren onverplicht te zijn omdat hij Sterksel ‘vrij’ gekocht heeft".(60)  

 

Het rectoraat Sterksel, 1865-1916(61)

In 1864 was J.F. Pompen jr. Adriaan Pompen opgevolgd als heer van Sterksel. Er werd toen besloten tot de oprichting van het rectoraat Sterksel per 1 januari 1865 als onderdeel van de parochie van Maarheeze. Daarvoor behoorden de circa zestig SterkseInaren ook al wel tot de parochie van Maarheeze, maar in 1865 werd Sterksel een aparte afdeling van de parochie met een bijkerk en een eigen kerkbestuur (leden: J .F. Pompen en H. Deelen).

Dit hing samen met het besluit van Pompen om een kapel in Sterksel te bouwen en die te schenken aan de parochie Maarheeze, tezamen met de reeds bestaande begraafplaats. De dienstdoende rector zou van het rijk een jaarwedde van driehonderd gulden ontvangen.

In 1866 stond de nieuwe kapel er al. Er werd een klokje uit 1777 in ge- hangen, dat vroeger op de ruïne van de oude Catharinakapel was gevonden (zie de afbeelding op blz. 112). De kapel had negentig zitplaatsen en werd op 7 oktober 1866 ingezegend en gewijd aan St.-Gertrudis, zoals de patrones van de moederkerk in Maarheeze heette. Deze kerk heeft er tot 1976 gestaan en stond bekend als "Het oude kerkje".(62)  Er was blijkens de bouwtekening ook een pastorie gepland, maar die is nooit gebouwd. Pompen schonk daarvoor wel de grond, doch de parochie moest zelf de bouw bekostigen. Pompen had nog een renteloos voorschot aangeboden voor de bouw van een pastorie. De rector van Sterksel was echter ook kapelaan in Maarheeze en woonde daar op de pastorie, zodat men van dit aanbod geen gebruik maakte. Vanaf 1866 kreeg de pastoor van Maarheeze een extra kapelaan voor de bediening van de kapel in Sterksel.

Waarom deed Pompen dit allemaal? Volgens zijn aanvraag bij de minister om in Sterksel een kerk te mogen oprichten deed hij dit omdat hij van plan was Sterksel te ontginnen en hij verwachtte dat dientengevolge de bevolking van Sterksel flink zou groeien. Een voorwaarde daarvoor was kennelijk een katholieke kerk in Sterksel zelf. De kapelaan droeg in Sterksel op zon- en feestdagen de heilige mis op, waarna hij de kinderen catechismusles gaf. Op sommige dagen was er gelegenheid tot biechten en ook uitvaarten werden in Sterksel gehouden. In de namiddag werd er geen lof gevierd, enkel het rozenhoedje gebeden door een parochiaan. In het begin van de twintigste eeuw was dat Mieke van Hooff. De kapelaan ontbeet iedere zondagmorgen na de mis bij Pompen. Bovendien moesten de SterkseInaren hun kapelaan in Maarheeze ophalen en terugbrengen. In 1870 bedroegen de inkomsten van de bijkerk Sterksel honderd gulden per jaar: 65 gulden bankengeld en 35 gulden collectegeld.

De parochie Maarheeze schoot er financieel bij in, wat de bijkerk Sterksel betrof. Een grotere bijdrage werd door Pompen tegengehouden. De pastoor van Maarheeze protesteerde: de bijkerk was toch "eene gunst, die op de eerste plaats voor het geestelijk welzijn der ingezetenen van Sterksel verstrekt, maar tevens ook zeer in het tijdelijk voordeel van den heer Pompen is".

 

De parochie Sterksel, 1916-1927

J.F. Pompen overleed in 1901. Waarschijnlijk is omstreeks die tijd de "fundatie familie Pompen" gesticht, waaruit de bijkerk jaarlijks twaalf gulden rente trok. De erfgenamen van Pompen verkochten in 1915 Sterksel aan de Antwerpenaar D. Willems, die de N.V. "De Heerlijkheid Sterksel" oprichtte om Sterksel te ontginnen. Er moesten arbeiders aangetrokken worden en men rekende op een grote uitbreiding binnen afzienbare tijd.       
In 1916 werd het rectoraat daarom omgezet in een zelfstandige parochie. Was dit haalbaar? De jaarrekening over 1915 van de bijkerk Sterksel leerde dat er een aanzienlijk batig saldo bestond en de parochie Maarheeze gaf haar fiat. Bovendien beloofde de N.V. De Heerlijkheid Sterksel de nieuwe parochie jaarlijks te ondersteunen met vijfhonderd gulden en dat twintig jaar lang. De N.V. beloofde ook een halve hectare en tienduizend gulden voor de bouw van een nieuwe, grotere kerk met pastorie. Bovendien kreeg de jonge parochie van een directielid een monstrans cadeau. In feite was het de N.V. die aanstuurde op de oprichting van een zelfstandige parochie. Vicaris-generaal Prinsen kwam kijken en adviseerde positief; hij stelde de Sterkselse financiën dan ook rooskleuriger voor dan ze in werkelijkheid waren. De Sterkselse situatie was ingewikkeld. Sterksel lag het dichtst bij Heeze, hoorde echter tot de gemeente Soerendonk, maar kerkelijk onder Maarheeze. Door stichting van een eigen parochie hoopte de N.V. misschien meer greep te kunnen krijgen op de gemeenschap van Sterksel. 

  

Op 30 juli 1916 werd Sterksel een zelfstandige parochie. Bisschop Van de Ven benoemde P.A.A. Thijssen, op dat moment kapelaan in Zevenbergen bij Breda, tot pastoor van Sterksel. De keuze viel op Thijssen, omdat deze zich bereid had verklaard een schuldbekentenis aan te gaan van twaalfduizend gulden ten behoeve van de kerk van Sterksel, die betaald zou moeten worden bij zijn vertrek of overlijden, als een zogenaamd "pastoorsfonds" voor de arme parochie Sterksel.(63)  

"Zondag deed Z.E.W. de eerste plechtige hoogmis in het nederige kerkje zijner nieuwe parochie. Alle ingezetenen waren ter kerke gekomen om in deze eerste Hoogmis met hun nieuwen herder samen God te danken voor deze bijzondere gunst en Zijn bijzonderen zegen af te smeeken voor den groei der parochie en het zielenheil harer leden. Eenige koristen uit Geldrop onder leiding van hun eminenten directeur luisterden deze hoogmis op met meerstemmige muziek en vulden het kerkgebouwtje, juist groot genoeg om al de geloovigen te bevatten, met hun schoonen zang. Na een korte toespraak zette de nieuwe herder in eenvoudige, hartelijke woorden aan zijne geloovigen uiteen den bekenden tekst uit het evangelie "Een goed herder geeft zijn leven voor zijne schapen". Met zeer groote aandacht werden zijne woorden aangehoord. Allen gevoelden dat deze dag, zich door eenvoud en hartelijkheid kenmerkende, een zeer gedenkwaardige dag was, die de tegenwoordige bewoners der Heerlijkheid met groote dankbaarheid zullen gedenken.                Van harte feliciteeren wij deze trouwe zielen met hun nieuwen herder en spreken met Z.E.W. den wensch uit, dat de parochie onder zijne leiding en die van den nieuwe eigenaren der Heerlijkheid, waaraan zeer zeker ook voor een niet gering gedeelte deze bijzondere bevoorrechting te danken is, moge groeien en bloeien."(64)

 

Pastoor Thijssen nam zolang zijn intrek in de opzichterswoning van de N.V. (Beukenlaan 7). Hij was een boerenzoon uit Beugen bij Boxmeer. Steeds bezocht hij zijn parochianen te paard, vergezeld van zijn hond, en in zijn vrije tijd jaagde hij graag. Bovendien voerde hij een fruitteeltbedrijf naast zijn pastorale beslommeringen. Daarmee won hij in 1922 op de Landbouwtentoonstelling te Weert nog een eerste prijs voor appels in postpakketkistjes.(65)  

De eerste steen voor de nieuwe pastorie werd op 18 oktober 1918 ge- legd. Pastoor Thijssen schreef later in zijn aantekeningen dat de bouw van een pastorie noodzakelijk was geworden omdat de N.V. te veel huur vroeg voor de opzichterswoning. Hoewel de N.V. ook voor deze pastorie weer flink in de buidel tastte, moest het kerkbestuur toch nog twintigduizend gulden lenen, waarvoor het toestemming moest verkrijgen van de H. Stoel. De N.V. zou een kwart van de jaarlijkse rentelast betalen.

Architect was D. Buskens uit Rotterdam en aannemer was C. Lammers uit Someren. Het kerkbestuur had in 1919 de kruisweg uit de oude kerk van Beuningen (Gld.) aangekocht. Hij werd ingewijd door pater Cornelius Romijn, gardiaan van de minderbroeders in Weert.

Ondertussen ging het niet goed met de N.V. In 1924 dwong het faillissement van de Bossche Hanzebank de N.V. tot liquidatie. De grote uitbreiding waarop was gerekend en waarvoor de parochie feitelijk was opgericht, bleef achterwege. Met de opheffing van de N.V. vervielen ook al haar financiële garanties aan de jonge parochie. In november 1924 zag bisschop Diepen zich genoodzaakt te verklaren dat het "R.K. Kerkbestuur te Sterksel financieel onafhankelijk is van de n.v. Heerlijkheid Sterksel". Dat was dus niet zo en dit betekende dat het bisdom alle garanties overnam.

Sterksel werd nu in percelen verkocht en pastoor Thijssen wist in samenwerking met anderen ervoor te zorgen dat de meeste percelen in handen van katholieken kwamen. Deze pioniers kwamen uit het hele land om hier een boerenbedrijf te beginnen en zo stroomde Sterksel alsnog vol van 150 naar 425 inwoners in één jaar tijd. De nieuwe gemeenschap kon de parochie een ruimere financiële basis bieden, zodat het kerkbestuur in zijn vergadering van 30 maart 1927 besloot tot de bouw van een nieuwe kerk. Dat was ook wel nodig want de mensen pasten niet allemaal meer in het oude kerkje. Maar eigenlijk kon het arme Sterksel de nieuwe kerk niet betalen. Pastoor Thijssen wilde het jaarlijks tekort van zeshonderd gulden zelf bijleggen; uiteindelijk nam het bisdom het tekort voor zijn rekening.

In datzelfde jaar 1927 had trouwens een kleine grenswijziging plaatsgevonden ten koste van de parochie Leende; voortaan werd de spoorlijn Eindhoven-Weert de grens tussen beide parochies. Hierdoor ging het cijnsgoed deel uitmaken van de parochie Sterksel.

Architect Tonino uit Breda tekende het plan voor de nieuwe kerk en aannemer J. van de Bosch uit Helmond was de laagste inschrijver à 35 duizend gulden. Het bisdom fourneerde tienduizend gulden, doch maande tot zuinigheid; 25 duizend gulden moest geleend worden. Nog eens tienduizend gulden moest het kerkbestuur zelf ophoesten voor inrichting van de nieuwe kerk. De beelden, de doopvont en de preekstoel werden allemaal geschonken door verscheidene weldoeners uit de parochie.

Het altaar en de communiebank kwamen uit de kerk van Heiloo en het orgel kwam uit Scheveningen. In 1931 leverde Eijsbouts uit Asten het uurwerk in de toren en twee klokken met de namen St.-Norbertus en St.-Catharina.

Over de plaats van de nieuwe kerk was men het snel eens: tegenover de pastorie. op de hoek van de wegen naar Heeze, Leende en Maarheeze. De bouwplaats werd aangekocht van Th. Reuten. Hij moest nog worden opgehoogd, maar daarvoor bood de pastoor zijn tuingrond aan. Zo was ieder terwille en op 12 juli 1927 kon de eerste steen al worden gelegd. Reeds op 8 december van dat jaar kon de kruisweg in de nieuwe kerk ingezegend worden door deken De Bruin van Heeze. Op 21 mei 1928 was mgr. Diepen speciaal naar Sterksel gekomen om de nieuwe parochiekerk te wijden ter ere van St.-Catharina als herinnering aan de middeleeuwse kapel. In het altaar legde hij relieken van de Romeinse martelaren Eustachius en Maximianus.   

Een Sterkselse eregarde en de schooljeugd vergezelden de bisschop in een processie, die bij aankomst in een stortbui werd natgeregend. Het oude kerkje uit 1866 bleef tot 1950 dienst doen als patronaatsgebouw; toen werd het verkocht aan de N.C.B. (Boerenbond) om dienst te doen als pakhuis.

Ter gelegenheid van het zilveren priesterfeest van pastoor Thijssen op 6 juli 1934 brachten de parochianen geld bijeen voor een schildering van het laatste avondmaal boven het koorgestoelte, à f 2,50 per apostel. Het verhaal gaat dat niemand Judas wilde kopen. Onderwijzer A. Schilleman offerde zich op, op voorwaarde dat Judas naar hem zou kijken (men had toen nog een vaste, gehuurde plaats). Het gezicht links in de hoek stelt pastoor Thijssen voor.

Pastoor Thijssen had zijn hele vermogen opgeofferd en zich zelfs voor de noodlijdende parochie in de schulden gestoken, zodat de bisschop zijn situatie in Sterksel onverantwoord achtte. Met name de gebrekkige verslaglegging van zijn financiële handel en wandel was de bisschop een doorn in het oog. In 1935 kreeg J. Verhoeven, die toen kapelaan in St.-Oedenrode was, het dringende verzoek van de bisschop om pastoor van Sterksel te worden, omdat pastoor Thijssen het financieel niet meer aankon. Het bisdom zat ermee in zijn maag. Verhoeven ging in de zomer van 1935 eens een kijkje nemen bij pastoor Thijssen. Deze wist nog van niets en schrok van het bericht, omdat hij niet in de gaten had gehad dat de situatie zo ernstig was, aldus het verslag van pastoor Verhoeven van deze ontmoeting. Thijssen vroeg twee weken bedenktijd en besloot toen weg te gaan. Enige weken later kwam er een vacature in Bergharen (Gld) waarheen hij spoedig vertrok. Pastoor Verhoeven werd op 9 augustus ingehaald; pastoor Thijssen was pas enkele uren tevoren vertrokken. Bij zijn afscheid kreeg pastoor Thijssen een album aangeboden, waarin alle Sterkselse gezinnen op de foto waren gezet door A. Schilleman.

Pastoor J .A. Verhoeven was geboren in Udenhout. Hij was eerder kapelaan geweest in Someren-Eind, Lierop en St.-Oedenrode. Hij was enige zoon uit een gegoede boerenfamilie en hij werd dus geacht beter in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Bovendien stelde het bisdom Verhoeven verbetering in het vooruitzicht. De eerste tijd had Verhoeven de handen vol. Pastoor Thijssen had geen afleesboek voor de kerkelijke vieringen gebruikt en daardoor was schoolhoofd Schilleman de eerste tijd Verhoevens vraagbaak. Niemand kon bovendien de pastoor vertellen wie nu eigenlijk de patrones was: Gertrudis of Catharina. Na enige maanden vond hij de akte van de consecratie van de nieuwe kerk, die aan St.-Catharina was gewijd. Tot in de jaren vijftig heette de parochie echter nog "St.-Gertrudis". In 1939 kreeg de kerk een nieuw tabernakel, maar de financiële nood was nog zo groot dat het bisdom de rekening moest voldoen. Op 31 juli 1941 werd het 25-jarig bestaan van de parochie gevierd, waarvoor ook pastoor Thijssen werd uitgenodigd.

Reeds in de eerste weken van de oorlog werd door de inwoners van Sterksel een veldkapel ter ere van Maria gebouwd, uit dankbaarheid dat alle Sterkselse militairen behouden waren teruggekeerd. Na de oorlog werd dit kapelletje vervolmaakt en ingezegend. De familie De Ven schonk de grond, waarop het stond, aan de eerste bocht van de Ten Brakeweg. Het is niet de enige veldkapel die Sterksel rijk is: in 1953 bouwde de familie Kerstens-Schroder aan de Pandijk een veldkapel op de grond van de familie Sprankenis. Ze werd op 1 november 1954 door de pastoor ingezegend.   

 

In de oorlog hadden de Duitsers de twee luidklokken geconfisqueerd. Na de oorlog bedroeg de rijksbijdrage voor gestolen klokken f 2,25 per kg. Daar kon je geen nieuwe klokken voor kopen. Ter gelegenheid van Verhoevens zilveren priesterfeest op 29 mei 1951 schonken de parochianen twee nieuwe klokken met de oude namen:

S. NORBERTUS

CARPE DIEM ET DA LAUDEM DEO

petit et fritsen me iuderunt

mi dederunt parochiani

STERKSEL DIE 29 MAIJ A.D. 1951 (437 kg; klepel 16 kg)

 

S. CATHARINA

E PLEURIBUS UNUM

petit et fritsen me iuderunt

mi dederunt parochiani

STERKSEL DIE 29 MAIJ A.D. 1951 (259 kg; klepel 10 kg)(66)

 

"E pluribus unum" (uit velen één) was een zinspeling op de samenstelling van de Sterkselse bevolking, die immers uit alle hoeken van het land was gekomen. Nadat het cadeau geschonken was, moesten de parochianen echter nog herhaaldelijk worden aangespoord om de rekening te voldoen. De parochie bood de pastoor ook het schilderen van de kerk aan, terwijl de gemeente een elektrische installatie liet aanbrengen. De kinderen gaven hem een nieuw kazuifel. Eind 1961 waren de financiën van de parochie nog steeds ongezond. Er werd een parochieraad opgericht en de parochie werd ingedeeld in acht wijken. Men probeerde voortaan de parochie-financiën op peil te houden door middel van vrijwillige bijdragen; bankenpacht, plaatsengeld en communicantengeld werden toen afgeschaft

 

Pastoors van Sterksel, 1916-1994

P.A.A. Thijssen                             1916-1935                           

J.A. Verhoeven                             1935-1968

R. Vervoordeldonk                         1968-1984

A. van den Oord W.P.                    1985-1991

J. Witjes W.P.                                 1991-heden

R.H.M. Geerdes W.P.                     1991-heden

 

NOTEN

Gebruikte afkortingen.

 AAA              Archief Abdij Averbode, Averbode (B); Sectie I.

ARA               Algemeen Rijksarchief, Den Haag.

ARAB             Algemeen Rijksarchief, Brussel; Kerkelijke Archieven Brabant.

Camps           H. P.H. Camps (bewerker), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van 's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), ‘s-Gravenhage 1979.

GA                  Gemeentearchief.

SARE              Streekarchief Regio Eindhoven, Eindhoven.

 

53        De meier was doorgaans vrijgesteld, dus als de andere vier pachters elk 25 gulden betaalden, maakt dat honderd gulden. AAA, reg. 23, f. 223v-225r (14 april 1612). Met goedkeuring van de bisschop van Den Bosch d.d. 16 juni 1612.

54        SARE. GA Heeze, inv.nrs. 1076-1077

55        ARA Den Haag. Archief Staten-Generaal. inv.nr. 5017-I (7 februari 1658)

56        AAA, lias 89: 29 juni 1685.

57        AAA, lias 89: 19 november 1715; Parochiearchief Maarheeze, inv.nr. 36.

58        "Maar als bevinde datter aan de capelle een heel soet koortjen is, heel commodieus. omme het raedthuijs in te houden, als wanneer daer maer glasen in gestelt werden, dat het maar wat schoon gemaakt en gewit, andersgaders den vloer maar gerepareert werde, daar soude men dan een taefel met stoelen konnen insetten en dat plaatsen altijt tot een raadthuijs konnen dienen." AAA, I, lias 89 (1 maart 1710).

59        P.J.V. Dekkers, ‘Secularisatie van kloosterbezit in de achttiende eeuw in de Meierij van Den Bosch’, in: Brabants Heem 44 (1992) 2, 41-49.

60        Bisschoppelijk archief, Den Bosch: Parochie Sterksel.

61        Al het volgende ontleen ik aan: Bisschoppelijk archief, Den Bosch: Parochie Sterksel.

62        Over de voortijdige sloop bij nacht en ontij van het oude kerkje, zie: Heemkronyk 15 (1976) 1, 9-11.

63        Nadat pastoor Thijssen op 3 mei 1946 was overleden, kwam deze schuldbekentenis boven tafel. De erven Thijssen vroegen om vermindering van deze schuld omdat pastoor Thijssen financieel al zoveel voor de parochie Sterksel had gedaan. Doch de bisschop dwong het kerkbestuur de schuld te handhaven, met de penibele financiën van Sterksel in gedachten. De erven Thijssen boden het familiehuis in Beugen aan om de schuld te delgen. In 1950 werd de schuld eindelijk ingelost; onder meer werden hiervan in Sterksel en in Bergharen elk een "fundatie pastoor Thijssen" gesticht.

64        Meierijsche Courant, 10 augustus 1916.

65        Meierijsche Courant, 16 september 1922.

66        Noot van de Heemkronykredactie: In het Latijn van de opschriften zou men in de 3de regels normaal het woord funderunt (perf., 3de pers. plur., van fundere = gieten) verwachten i.p.v. het     niet bestaande iuderunt. Zo ook in de 4de regels me (acc. sing. van het pron. pers.) i.p.v. mi. Verder in de 5de regels MAII (evt. MAJI) i.p.v. MAIJ. In de 2de regel van het 2de opschrift tenslotte PLURIBUS i.p.v. PLEURIBUS, dat niet bestaat in het Latijn. 

Ga terug