Het gewoonterecht of de 'Costumen' van Heeze-Leende en Geldrop tussen 1535 en 1750

Heemkronijk jaar:2000, jaargang:39, nummer:3, pag:116 -124

HET GEWOONTERECHT OF DE  'COSTUMEN'  VAN HEEZE-LEENDE  EN GELDROP TUSSEN 1535 EN 1750

door: Anton van Oirschot

 

Er bestond al vanouds een vastgelegd gewoonterecht in de Meierij van 's- Hertogenbosch, de zogeheten 'costumen', de gebruiken en gewoonten voorzover die met de jurisdictie, de rechtspraak, te maken hadden. Reeds in de 13de en 14de eeuw was het al gebruikelijk dat er rolzittingen werden gehouden volgens die 'costumen'. Die van Heeze en Leende werden naar oud gebruik om de twee weken gehouden voor het dagvaarden van beide partijen. Bij een geschil werd, vermoedelijk in de hele Meierij, uitgegaan van het stadsrecht van 's-Hertogenbosch uit de jaren 1185-1195. "Soe wanneer eenich poertere in sake sall buyten getogen worden, die sal gedaigt worden van den richtere oft van zijnen bode te comen te gedinge."(1) 

Hertog Jan van Brabant maakte in 1290 al wetten; de Landkeuren behelsden straffen en boeten tegen kwaadsprekers, vechtersbazen, doodslagers, straatschenders, moordenaars en geweldenaars, welke wetten - zo zegt mr. J. van Heum in 1776 - thans nog voor een gedeelte plaatsvinden.(2)
In de zwaarste gevallen kon men een beroep doen op de scherprechter, die de uitgesproken lijf- of doodstraf moest uitvoeren. Tot de aanschaf van pijnigingsmiddelen behoorden in 1530: touw, leren riem en pijnbank.(3) Hij kon eventueel nog een beroep doen op een beul uit Kleef.

 

's-Hertogenbosch als voorbeeld

De schepenbanken hadden per plaats of heerlijkheid nogal wat rechten. Maar bij moeilijke gevallen werd nogal eens een beroep gedaan op de schepenbank van 's-Hertogenbosch als hoofdstad van de Meierij met al haar kwartieren. Men kon ook nog eens in hoger beroep gaan bij de Raad van Brabant, die in Brussel zetelde. Kennelijk werd van hogerhand de gang van zaken voor wat  betreft de rechtspraak in de gaten gehouden. Nog in 1611 werd zelfs bepaald dat de Bossche manier van procederen in de Meierij moest worden gevolgd.

In de costumen van Geldrop en die van Heeze, Leende en Zesgehuchten van 1571/1573 komt nog een artikel (13) voor, voor wat betreft het in beroep gaan.(4) 

"Item indien daer een Vonnisse is gewesen ten achterdeel van den Aenleggere oft Verwerdere ende die Succumbant wilt seggen te wesen gegraveert met den selven Vonnisse, soo magh hy bi thien daghen appelleren aen die Eerweerdighe Heeren Schepenen van 's-Hertogen-Bossche als het wettigh immediaet over-hoofd ende moet deze Appellatie verheffen binnen dertigh daghen met Gelt, pandt ende Borghen …,  Ende [artikel 14] indien die Schepenen 't selve Proces niet wijs oft vroet en zijn, om daer af een klaer Vonnisse te wijsen, soo wijsen die Schepenen dat aen het Eerweerdigh Overhooft, die Schepenen van 's-Hertogenbossche, om daer af geleert te worden."(4)

Iedere stad, dorp of heerlijkheid kon en mocht zijn eigen gewoonterecht hebben, maar Karel V liet, als hertog van Brabant, in 1516 wel een bevel uitgaan om tot een zekere uniformiteit te komen. Het gevolg was, dat de Raad van Brabant aan alle Brabantse politieke autoriteiten een brief liet uitgaan, waarin werd opgedragen om binnen drie maanden het al bestaande gewoonterecht - de costumen - vast te leggen en op te sturen. Ook daarna hielden Philips II en de hertog van Alva zich daarmee bezig; er volgde zelfs een Plakkaat op 13 maart 1570.

Tot de eerste door Karel V goedgekeurde costumen behoorden die van 's-Hertogenbosch uit 1535, waarvan het ontwerp uit 1527 stamde en dat weer van invloed zou zijn op die van de dorpen in de Meierij.

 

Oudste dingrollen zijn van Heeze-Leende

Het ging over criminele zaken, het vruchtgebruik, erfscheidingen, cijnzen, leenrechten en naastingen, contracten, verkoop en huur, voogdij, bastaarden enz. Hiervoor waren ook de rechterlijke dingrollen van belang. Het oudste dat daarvan bekend is, is dat van Heeze en Leende, dat begint in november 1536.(5)

De costumen van Geldrop en die van Heeze, Leende en Zesgehuchten werden tussen 1571 en 1573 opgestuurd. Beide zijn vrijwel gelijkluidend, wat niet zo verwonderlijk was, omdat de heerlijkheid Geldrop en de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten in 1571 door Maarten van Horne, die in dat jaar overleed, nagelaten waren aan zijn zoon Philips, die hem overigens slechts een paar jaren overleefde. Kort daarop werd Willem van Horne, heer van Heeze, Leende en Zesgehuchten en der Clusen, "met crachte eenes testaments synes broders Philips" ook heer van Geldrop. (Deze werd in 1580 op last van de hertog van Parma onthoofd.)(6)

Ook aartshertog Albert en zijn gemalin Isabella, die in 1598 Philips II in de Zuidelijke Nederlanden waren opgevolgd, hielden zich met de costumen bezig. Weer volgde een bevel om tot het opgeven daarvan per omgaande over te gaan. Het ging echter allemaal niet zo vlot als men wilde. En dat was duidelijk te wijten aan het voorrecht waarop de Brabantse plaatsen zich beriepen op grond van de Blijde Incomste van de hertogen van Brabant. Daarbij was immers bepaald dat alle Brabantse zaken door Brabanders moesten worden afgehandeld. Deze zouden dus niet aan de Geheime Raad voorgelegd mogen worden, omdat daarin ook niet-Brabanders zitting hadden.(7)

In de costumen van Geldrop en die van Heeze-Leende was geconstateerd dat de partijen, in een proces verwikkeld, tot dan niet gewend waren hun eis of reactie daarop op schrift te stellen. Daar moest verandering in komen.

Vandaar dat werd bepaald, dat beide partijen verplicht waren eis en antwoord "in scripties", op schrift, in te leveren. De tegenpartij moest wel tijdig kunnen reageren. Die schriftelijke eis werd in Geldrop kennelijk al eerder toegepast. Op de rol van november 1566 werd immers genoteerd dat "Wouter Cornelis dient van aensprake tegen Tielman Gyben ende salt tegen ten naesten over geven in scripties".(8) Het recht van repliek kwam als begrip voor het eerst voor in 1571/1573.

Artikel 8: "Item als daer Aenspraecke ende Verantwoorden gebeurt sonder contumacien [weerspannigheid] ende lis is gecontesteert ... [het aanroepen van getuigen]."  Kortom: de mogelijkheid tot verweer.

Volgens de costumen van Geldrop en van Heeze-Leende konden eiser en gedaagde tot driemaal toe uitstel krijgen, in drie opeenvolgende gerechtszittingen. Aan eiser en verweerder kon zelfs om belangrijke redenen nog een vierde termijn worden toegestaan, bij wijze van gunst. Op de rol van Heeze van 24 november 1611 wordt een geval vermeld van Peter Hoirs (of zijn gemachtigde) tegen Arndt Robben. Hoirs stelt dat volgens oude costumen voor de schepenbank het de gewoonte was "te dienen van principale waerheyt".(9)

 

Geldrop contra Eindhoven

In 1665 was aan de Staatse Raad van Brabant een geschil voorgelegd tussen de heer en drossaard van Geldrop aan de ene kant en de stad Eindhoven aan de andere kant. In Eindhoven was al vonnis geveld inzake de uitwinning van een in Geldrop gelegen onroerend goed. Nu lag Eindhoven in Kempenland en Geldrop in Peelland. De schepenbank van Eindhoven was van mening dat zij gerechtigd was omdat er voor haar een akte was gepasseerd over een in Geldrop gelegen goed. Maar die van Geldrop waren het daar niet mee eens, omdat het over een grondgebied ging dat in Peelland was gelegen. Het zou maar liefst achttien jaar duren voordat de Raad van Brabant (in Den Haag gezeteld) uitspraak deed en op 26 februari 1683 de stad Eindhoven in het gelijk stelde. Er werd daarbij verwezen naar een vonnis van maart 1671, waarin was bepaald dat Eindhoven het recht van ingebod zou kunnen uitoefenen in Kempenland èn in Peelland, dus ook in Geldrop.(10)

Er was eerder ook al zo'n geval aan de orde geweest, waarbij Corstiaens uit Vessem zich voor schepenen van Eindhoven verbonden had pacht te betalen voor een buiten de grenzen van Eindhoven liggend onroerend goed. Toen hij in 1661 in gebreke bleef werd hij in Eindhoven veroordeeld. Hij ging toen bij de Bossche schepenbank in beroep. Volgens hem was alleen de schepenbank van Vessem en niet die van Eindhoven bevoegd recht te spreken. En Corstiaens kreeg gelijk. Er volgde echter een proces tussen 's-Hertogenbosch en Eindhoven voor de Staatse Raad van Brabant. Eindhoven stelde dat het dezelfde stadsrechten in 1232 had verkregen als 's-Hertogenbosch, dat voor de hele Meierij recht van ingebod had. Eindhoven zou dat dan hebben voor Peel- en Kempenland. En Eindhoven kreeg gelijk! Althans voor zover die geschillen te maken hadden met voor haar gepasseerde schepenbrieven.(11) 

 

 

Pandhaling

Een zaak die zowel in Geldrop als in Heeze-Leende in elk geval reeds in 1571 bekend was, was die van de "pandhaling". In de zaak van Mayken van Hooff uit Geldrop werd een pand op 11 juni 1671 voor de derde keer "in het gerecht gebracht"! In hun vonnis van 25 juni bepaalden schepenen dat het "uitgewonnen pand" aan de eigenaar of aan de "ring van de kerkdeur" toeviel. Op 9 juli had het onderpand zonder resultaat "bij de kerkring ter kwijting" gestaan. Dus er had niemand op ingeschreven. Degene die te vorderen had, verzocht daarom "tot vonnisse van afgebodt ende verhuyringe geadmitteert te worden" (dat dit aan hem zou worden toegestaan). En zo geschiedde blijkbaar.(12)

In 1682 werd een pand door twee schepenen en de vorster voor de derde maal in het gerecht gebracht. Schepenen vonnisten in het geval van Delis Willems uit Geldrop om het pand te mogen "halen", "vermogens deser costuyme ende bancken rechten". Nog dezelfde dag in juni 1682 werd het desbetreffende pand voor de eerste keer in het gerecht afgeroepen. Op de twee daaropvolgende gerechtszittingen in juli en september van dat jaar vonnisten de schepenen dat het onderpand "ter lossing" moest worden aangeboden aan de debiteur, zijn borg of in het algemeen "aen de kerckering". Als er dan nog niet betaald was, dan zou het onderpand verkocht mogen worden voor een bedrag ter grootte van de schuld. Indien er geen koper kwam opdagen, dan zou de gebruiker van het pand op straffe van een boete afstand moeten doen van het goed. Hij werd dan "afgeboden".(12)

 

"Den peen gestelt op thien gulden"

In de dingrollen van Heeze, Leende en Zesgehuchten komt een vonnis tot "afgebod" voor uit januari 1666. Hierin werd een boete opgelegd van tien gulden: "Den peen is gestelt op thien gulden naer ouder gewoonte midts de panden syn geboden te quyten aen de proprietarissen alsmede aen den rinck van der kercke van Leende."(13)

Volgens de costumen van Geldrop en van Heeze-Leende kon de evicteur - de rechthebbende - als de gebruiker er afstand van had gedaan, het onderpand voor ten hoogste een jaar verhuren totdat dan toch de definitieve verkoop plaatsvond. In de schepenprotocollen van Heeze uit 1585-1589 is herhaaldelijk sprake van verhuur van een onderpand. Het was telkens de rechthebbende die het verhuurde. Als huurprijs wordt niet alleen de jaarlijkse pachtsom vermeld, maar zijn ook de gerechtskosten genoteerd. Zo verhuurde in 1588 zekere Peter Loeffs een onderpand voor de tijd van een jaar.(14)

Maar vanzelfsprekend kwam het ook herhaaldelijk tot verkoop van het onderpand dat officieel "ten vercoepe of ten verbuete" was gesteld.

 

NOTEN

 1         A. van Beusekom, Costuymen ende usantien der Meyerye, 1781.

2           J.H. van Heeurn, Historie der Stad en Meyerye van ‘s- Hertogenbosch, dl. I-IV, Utrecht, 1776-1778, met aanh. Divaeus: Rerum Brabant, Libr. XII.

3           M. Lijten, Het burgerlijk proces in Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, 1530-1811.

4           Van Beusekom; zie boven, noot 1.

5           Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven: RA Geldrop, schepenprot. 1547, inv.nr. 30 + vgl. Lijten.

6           A. van Oirschot, Middeleeuwse kastelen van Noord-Brabant, 1980, artikel Heeze en Geldrop.

7           Lijten, zie boven, noot 3. Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch, Costumen van 's-Hertogenbosch, handschrift 1643.

8           Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Rechterlijk archief Geldrop, schepenprot., inv.nr. 31.

9           Lijten, zie boven, noot 3.

10        Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Administratief archief Eindhoven voor 1811, inv.nr. 57, doos 65.

11        Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Administratief archief Eindhoven voor 1811, inv.nr. 57, doos 64.

12        Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Rechterlijk archief Geldrop, rol 1671-74, inv.nr. 6.

13        Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Rechterlijk archief Heeze-Leende-Zesgehuchten, rol 1660-67, nr. 9.

14         Streekarchief Regio Eindhoven (SARE) te Eindhoven. Rechterlijk archief Heeze-Leende-Zesgehuchten, schepenprot. 1585-89, inv.nr. 82. 

Ga terug