Heemkronijk jaar:1987, jaargang:26, nummer:1, pag:4 -13
IN LEENDE WERD IK VOOR DE TWEEDE KEER BEVRIJD
door: Guusje Veldhuizen
Op de achttiende september 1944 zat ik rond het middaguur op de cellengang van het politiebureau te Eindhoven aan de warme hap, in gezelschap van een bewaker, toen achter mij ‘n deur open ging, iemand mij verzocht mee te komen, waarna de wachtcommandant uitgelaten riep: "Meneer Vogels, eindelijk bent U vrij!" Voordat de betekenis van die woorden tot me door konden dringen, werd ik meegetrokken naar de hoofdingang, op de schouders gehesen en aan de samengestroomde menigte getoond met de kreet: "Onze laatste arrestant van de moffen!" Men zwaaide en juichte naar me en als in een roes onderging ik die hulde.
Karel Margry beschrijft bovenstaand tafereeltje in zijn boek "De Bevrijding van Eindhoven” op blz. 53 (Eindhoven 1984) als volgt:
Bij het politiebureau op de Grote Berg in Eindhoven was een grote menigte op de been. Onder luid applaus werden de mensen die door de S.D, (de Sicherheidsdienst) gevangen waven gezet, vrijgelaten. De laatste arrestant, de heer F.G.M. Vogels uit Leende, die verdacht werd van Duitsvijandige activiteiten (tenecht: hij was leider van het Leender verzet), merd zelfs op de schouders gehesen en uitbundig toegejuicht.
Wie was die F.C.M. Vogels, hoe kwam hij daar als gevangene terecht en hoe kwam hij in het Leender verzet?
Tweeenveertig jaar na dato geeft een rustige, bedachtzame Frans Vogels antwoord op mijn vragen. Hij woont nog altijd in Leende zijn geboortedorp; waar zijn vader burgemeester was van 1911 tot 1940, in dezelfde periode van het turbulente "bewind" van pastoor Steenbekkers! Frans was de appel die niet ver van de boom viel! Als achttienjarige knaap kwam hij in 1932 als volontair op de secretarie van het gemeentehuis in Leende terecht, waarna hij vijf jaar later(!), als volwaardig ambtenaar zich inzette voor de gemeente Leende en dat ambt tot 1975 bekleedde. Hier volgt zijn verhaal.
HET VERZET
Het verzet tegen de bezetter begon al toen de oorlog nog niet officieel een feit was. Rond de klok van drie uur in de nacht van negen op tien mei 1940, toen de Nederlandse bevolking zich nog niet bewust was van de ramp die op het punt stond los te barsten, werden we opgeschrikt door het schelle rinkelen van de voordeurbel. Op de stoep stonden enkele militairen met een boodschap voor ons vader, de burgemeester/secretaris Justinus Vogels van Leende. Eenmaal binnen deed de sergeant als oudste in rang het woord en bracht het verpletterende nieuws dat Duitse troepen de Nederlandse grens hadden overschreden en dat we in oorlog waren met Duitsland. Of dit voor het moment nog niet genoeg was, vertelde hij dat de mogelijkheid bestond voor een landing van Duitse vliegtuigen OP DE WEG TUSSEN MAARHEEZE EN LEENDE, die hiervoor bijzonder geschikt was omdat deze zes kilometer geasfalteerde weg al gereed gemaakt was voor verbreding voor de aanleg van een dubbelbaansweg. Voor dit doel waren al de eeuwenoude eikebomen aan weerszijden van de weg gekapt en gerooid, sloten gedicht en afrasteringen van weilanden weggehaald.
In opdracht van zijn superieuren verzocht de sergeant aan mijn vader medewerking te verlenen om die weg zo snel mogelijk te versperren, zodat geen enkel vijandelijk vlieg tuig daar kon landen. We schoten in onze kleren en met mijn broer Kees en de uit zijn bed getrommelde gemeentewerker Jan van Weert gingen we letterlijk de boer op om deze opdracht uit te voeren. In een mum van tijd kwamen de boeren met hun karren, ploegen, kruiwagens en al wat ze maar mee konden sjouwen en barricadeerden de weg, zodat er zelfs geen mus meer kon landen. De militaire boodschappers waren doorgegaan naar Maarheeze met hetzelfde verzoek en ook aan die kant van de weg waren ze vol strijdlust bezig om voor de vijand de eerste kool te stoven. Het verzet was geboren!
VIER JAAR LATER ....
Het was half augustus 1944 toen de mij goed bekende Derk Geukens mij verzocht een onderduikadres te zoeken voor een persoon afkomstig uit Enschedé. De lijn waarover het verzoek liep was safe en Geukens vertrouwde ik ten volle. Hij was een dorpsgenoot en collega, rijksambtenaar voor de grens en belastingen. Ik beloofde mijn medewerking, doch wilde enkele dagen wachten omdat het kermistijd was in Leende. Niet dat er een draaimolen of snoeptent aanwezig was: in die periode ondenkbaar, maar men ging wel op familiebezoek in die dagen, dat was traditie, dus kon ik in dat kleine dorpje van 2000 zielen niet op zoektocht, want iedereen kende iedereen en die drukte was voor mijn missie te link. Het bleek dat de onderduiker snel onder de pannen moest, waardoor Geukens noodgedwongen zelf die man in huis nam. Als extra belasting bracht hij ook zijn zoon mee van 'n jaar of zeventien. Enkele dagen later ging ik naar het huis van Geukens om die onderduikers te ontmoeten en al gauw vond ik die meneer X op zijn zachtst gezegd een onaangenaam persoon. In plaats van een te verwachten dankbaarheid, nam die man een brutale dreigende houding aan. Hij zei o.a.: "Ik ben nu hier met mijn zoon, U zult me moeten helpen of U wilt of niet! Ik heb een pistool.... als U geen veilig adres voor ons vindt dan schiet ik eerst mijn zoon dood en dan mezelf!" We stonden wel even met de ogen te knipperen van die uit- spraak, maar ja, we leefden in een abnormale tijd en we waren in die laatste vier jaar al zoveel vreemde en overspannen figuren tegengekomen; hij zou wel kalmeren! De volgende avond kwam een zeer ongeruste Geukens bij me thuis. Meneer X had "s morgens de fiets van zijn vrouw geleend om ergens(?) Belgische shag te gaan kopen en hij was nog niet terug, wat nu? Rustig afwachten was mijn advies, we kunnen daar nu toch niets aan doen. En inderdaad kwam hij rond acht uur terug met een verward verhaal van de weg kwijt e.d. Het was een rare snuiter, maar we slaakten een zucht van opluchting en gingen gerustgesteld naar bed. Ik was nog niet getrouwd en woonde met drie zusjes bij de ouders thuis in de Dorpstraat nr.42.
DE ARRESTATIE
Het werd een korte nacht want rond vijf uur schoot ik wakker doordat een angstige zus fluisterde: "Vlug, het hele huis is omsingeld door Duitsers, ze staan voor de deur en hebben al gebeld; ze zullen wel voor jou komen. En ja hoor, lang en hard ging de bel. Vluchten was niet mogelijk. Mijn zus deed de deur open en een van de soldaten zei: "Wir mussen den Herrn Vogels haben", waarop hij onmiddellijk mijn zus opzij schoof en de trap opging, gevolgd door Fröhnapfel, de 'rechterhand' van Weber, het hoofd van de S.D. in Eindhoven. Ik moest me "schnell" aankleden "und mitkommen". Terwijl ik wat kleren aantrok, stonden mijn ouders bang en hulpeloos op de gang, niet wetend wat te doen. Enkele Duitse soldaten met honden doorzochten vluchtig het huis, trokken wat kasten en laden open maar vonden gelukkig niets. (Een stapeltje bonkaarten lag onder de traploper!)
Ik werd naar buiten geduwd en de eerste die ik zag was de onderduiker meneer X, Judas de Verrader! Toen ging pas 'n lampje branden: ik was te goeder trouw geweest. Te laat, ik zat in de val!
Met enkele soldaten -het geweer in de aanslag- togen we op weg, de Dorpstraat uit, over de Valkenswaardseweg, waar toen nog bijna geen huizen stonden, ongeveer naar het punt waar nu "Jagershorst" ligt. Daar stonden enkele personenauto's en in een ervan moest ik plaatsnemen. Vanaf dat punt had ik ruim zicht op de weg. Na enige tijd zag ik weer 'n groepje soldaten aankomen met Fröhnapfel voorop, die twee arrestanten meevoerden: mijn vriend Derk Geukens en Tjeu Sporen. Met Tjeu had ‘Judas’ de vorige avond contact gehad in een café (dat hoorde ik later). Toen het groepje bij de auto’s aankwam, sprongen de soldaten stram in de houding voor hun baas en werd ik gesommeerd direkt uit de wagen te komen. We werden met z'n drieen op 'n rij gezet en met zijn manschappen als toeschouwers voerde Fröhnapfel 'n eenakter op. Hij pakte een machinepistool, richtte dat naar boven, gaf een vuurstoot naar rechts en een vuurstoot naar links, draaide zich dreigend naar ons om en zei: "Morgen fruh um sechs Uhr!"
Na deze solo intimidatiestunt werden we met een snauw en 'n por in de auto geduwd. Naast de chauffeur zat 'n soldaat die de hele route naar Eindhoven zijn pistool op ons gericht hield. Vreemd genoeg was ik heel rustig en onderging het gebeuren heel gelaten. We reden naar de Paradijslaan, waar even gestopt werd voor de villa van Dr. Valken, waarin de S.D. zich genesteld had maar na enkele ogenblikken reden we de poort door van het politiebureau op de Grote Berg. Mijn logeeradres voor de komende maand!
Op de eerste verdieping van dat gebouw werd ik ingesloten in 'n cel, alleen, na het gebruikelijke ritueel van schoenveters uit de schoenen -ik zou niet weten waarvoor ik ze anders had kunnen gebruiken-, broekriem afgeven, etc. Daar te zitten zonder bezigheden! Het eten dat driemaal daags door een loketje werd aangereikt, was zonder meer goed. Dat werd bereid door de zusters in het Don Bosco huis aan de overkant. Ook daar zaten mensen gevangen.
Een keer per dag werden we gelucht op de binnenplaats, wat ons de gelegenheid gaf eventueel nieuws uit te wisselen. Zo hoorde ik na enkele dagen dat de vrouw van Geukens ook gepakt was, evenals caféhouder Baudoin, Paul Smulders, allen uit Leende, en een tussenpersoon uit Amersfoort genaam Gunster, ook Rijksambtenaar, met vrouw en baby!
Al met al was het er wel vol te houden. De familie zorgde voor schoon goed, dat moesten ze aan de poort afgeven en de vuile was namen ze mee terug. Een echte plaag waren de vlooien, daar kon je de dag mee door brengen, je hele huid krabde je kapot.
Ik had gauw door welke politieagenten goed of fout waren. Zo kreeg ik al snel van een van hen te horen dat "De Onder grondse" op de hoogte was van al die laatste arrestaties, ik hoefde me niet ongerust te maken. Ik was er inmiddels ook wel achter gekomen dat de Bezetter wel wat anders aan zijn hoofd had dan enkele dwarsliggende burgers die niet echt gevaarlijk waren. Het was inmiddels 3 september en Brussel was in geallieerde handen. Het was onmogelijk geworden om ons alsnog op transport te zetten naar Duitsland. Men liet ons dus maar zitten. Op één september hadden de troepen zich massaal teruggetrokken, ook dwars door Eindhoven. Toen kwam Dolle Dinsdag, 5 september. Een ondergedoken politiefunktionaris gaf op het politiebureau opdracht dat alle gevangenen van de S.D. moesten worden vrijgelaten. Ik zat in mijn cel, hoorde een hoop drukte op de gang, geklap met deuren en vol spanning wachtte ik af wat er zou gebeuren.
Er gebeurde helemaal niets. Het werd steeds stiller, waardoor ik nu zeer ongerust zelf op de deur ging bonken, totdat er een bewaker kwam, die ik toeriep: "Ik hoor dat alle S.D.-arrestanten zijn vrijgelaten en waarom ik niet.
Verbaasd keek die man me aan en "Welpotverd..., hoe is dat nu mogelijk..." Wat bleek? Er zat 'n vrouw in arrest voor een of andere overtreding die ook Vogels heette en ... was vrijgelaten, waardoor ik nog vastzat. Natuurlijk vroeg "Dan mag ik zeker nu ook wel opstappen?" "Nee", zei de man "want Weber en konsorten zijn allang op de hoogte van de ontsnapping en deze kunnen ieder moment hier weer terug zijn". Hij had het nog niet gezegd of inderdaad stond Weber met 'n Duits militair in de deuropening van mijn cel. Ze waren van top tot teen gewapend, zelfs handgranaten hingen aan zijn laarzen. Wijzend naar mij beet hij me toe "Sie sollen hier bleiben", waarna de deur werd dicht gesmakt. Zo gauw deze hun hielen hadden gelicht, kwam 'n betrouwbare agent me geruststellen: "Jammer van die vergissing die er gemaakt is, maar de situatie is op het momment zo dat jou nu niets meer overkomt, daar zorg ik persoonlijk voor!"
Vanaf die tijd kreeg ik in vrij grote mate bewegingsvrijheid binnenshuis tot de bevrijding van 18 september: Ik was vanaf die dag nog de enige S.D.-arrestant in het bureau. Als ik persé gewild had, zou ik wel hebben kunnen vluchten, maar ik wilde die politie niet in moeilijkheden brengen, vooral niet na de belofte om mij te beschermen. In de laatste dagen voor de bevrijding werden er nog mer sen uit Valkenswaard opgepakt en in het bureau ingesloten. Zo herinner ik me nog een heel Frans gezin dat hier binnenkwam en waar ik 'n beetje kontakt mee had. Ook hoorde ik dat er 'n man opgepakt was die volkomen geisoleerd werd gehouden. Later heb ik nog wel eens gedacht dat hij misschien King-Kong geweest was, maar die heeft alleen in het Don Boscohuis vast gezeten.
DE BEVRIJDING NADERT
Gedurende die laatste dagen werd ik nauwkeurig op de hoogte gehouden van de vorderingen van het geallieerde leger. De luchtlanding in Son kon ik helaas niet zien, want alle ramen boven waren geblindeerd, maar wel was het rumoerig in de lucht; de vele vliegtuigen, schieten en explosies… Toen kwam maandag achttien september. Ik zat te eten op de cellengang aan 'n klein tafeltje met 'n bewaker als gezelschap. Achter me was 'n deur die toegang gaf tot 'n wachtlokaal. Terwijl ik met smaak het maaltje rode kool- piepers-lapje vlees zat te eten werd de deur achter me geopend en werd ik verzocht direkt mee te komen. (Liever wilde ik eerst mijn bord leeg eten) Het lokaal was gevuld met uitbundige politiemensen en bureaupersoneel, allemaal getooid met oranje en de driekleur en vrolijk werd me toegeroepen: "We zijn vrij, meneer Vogels. U bent vrij!" Het eerste wat ik op dat moment kon bedenken was: "Nou, dan zal ik maar eerst gaan afeten!" "Nee, nee," riep men, "kom eens mee!" En voordat ik ergens op bedacht was, sleepten en droegen ze me naar de hoofdingang, werd ik op de schouders gehesen en aan den volke getoond met de kreet: "Onze laatste S.D.-arrestant." Dolgelukkig ging ik het bureau binnen om m'n schamele bezittingen te pakken. Zijnde: een versleten regenjas en 'n trommelke met scheergerei, nam afscheid van de heren politie en stond buiten, vrij en bevrijd. Nu deed zich het gelukkig toeval voor dat tussen al dat volk een bekende van me stond, een zekere Jan Louwers, afkomstig uit Meerveldhoven en getrouwd met de Leendse Riet van Engelen van de strohulzenfabriek. Ze woonden in de Nassaustraat, dus vlak bij de Grote Berg, pas getrouwd en de eerste baby opkomst. Vriend Jan nam me mee naar zijn huis waar ik meteen verzorgd werd, d.w.z. ik kon me eens goed wassen, verschonen en kreeg heerlijke boterhammen met spek voorgeschoteld, want ik rammelde van de honger doordat het middagprakje door alle onverwachte gebeurtenissen erbij was ingeschoten. Hierna wilde ik niets liever dan naar buiten en ik had nog geen bevrijder gezien dus... En ja hoor, op de hoek Vestdijk - Ten Hagestraat lagen enkele uitgeputte paraohutisten die de trottoirband als hoofdkussen gebruikten. Ik keek naar ze of ze het achtste wereldwonder waren en kon hun aanwezigheid bijna niet bevatten. Een van hen nam enkele trekjes van ‘n sigaret. Hij gooide deze achteloos weg, waarna ik de sigaret onmiddellijk opraapte en oprookte totdat ik bijna mijn vinger verbrandde. Het was een Chesterfield!
Daar hoorden we ook nog schieten en we hoorden vertellen dat het leger in aantocht was. We liepen terug naar de Grote Berg, want dat schouwspel wilde ik voor geen goud missen. En daar kwamen ze: de eerste tanks en jeeps met de Tommies; dat beeld zal ik -zoals zovelen- nooit meer vergeten, dat ligt vast in de computer van de herinnering. Na enige tijd kreeg ik een hevig verlangen om naar huis te gaan, maar hoe! Leende was zo dichtbij, hemelsbreed 10 km, maar hoe kwam ik daar! Het leek me een goed idee om naar Veldhoven te gaan, waar mijn broer Piet kapelaan was. Jan Louwers bood me zijn fiets aan waarmee ik naar Meerveldhoven kon gaan en die ik kon achterlaten bij zijn ouders die daar woonden. Te voet ging ik verder naar Veldhoven. Op de driesprong naar Zeelst ontmoette ik een uitgelaten menigte, die uitzinnig van vreugde hoste en danste. En daar kwam ik, in m’n schamele jasje met m'n trommelke onder de arm. Ik moet er heel armetierig hebben uitgezien, want ik hoorde op afstand zeggen: "Kijk es daar.... da kon wel 'n weggelopen mof zijn."Ik zei niets en men liet me gelukkig rustig doorlopen. Op de pastorie werd ik hartelijk ontvangen en onthaald. Na deze boordevolle, emotionele dag viel ik uitgeput in slaap. De eerste nacht in vrijheidl De volgende dag nam mijn broer, de kapelaan, kontakt op met de ondergrondse van Veldhoven met als resultaat dat ‘n zekere meneer Schats onmiddellijk bereid was mij met een auto naar Leende te brengen. Hij kwam met nog twee anderen in een versierde auto voorrijden waaraan op de voorkap de Nederlandse vlag bevestigd was. Om hun arm hadden ze ook de driekleur gebonden. Op de Aalsterweg in de buurt van het St.-Jozefziekenhuis was er geen doorkomen aan. Het geallieerde leger probeerde vier rijen dik door te sluizen naar Eindhoven, en wij probeerden stroomopwaarts over de stoep.. Eindelijk kwamen we bij de afslag naar Leende, waar het al veel minder druk was en naarmate we Leende naderden werd het vreemd en angstig stil na die enorme drukte, dus vertrouwden ik het helemaal niet en zei: "Stop toch es effekes" en riep naar mensen in de verte: "Is Leende ook vrij?" "Ja, rij maar door", riepen ie terug, maar van Valkenswaard tot in Leende was geen mens te zien. Toen we thuis aankwamen schrokken ze geweldig: ineens die auto voor de deur met de vlag breed uit gespreid voorop, want Leende was helemaal nog niet vrij. Vlug werd de grote poort opzij van het huis opengemaakt en de wagen naar binnen gereden. Op dat moment was er gelukkig geen Duitser te zien, maar 'n goed half uur later zag ik ze in het dorp lopen. Op ‘n gunstig moment en zonder 'vlagvertoon gingen mijn begeleiders er als de weerlicht vandoor wat toch een bravourestukje was, want men wist niet waar de moffen zaten. Maar gelijk hadden ze. Diezelfde avond ging ik op onderzoek uit naar het gemeentehuis, waar ik de verzetsgroep verwachtte. Het was angstig stil op straat. Gisteren stond ik nog tussen een uitzinnige mensenmassa de bevrijders toe te juichen, 24 uur later- sloop ik dicht langs de huizen, bang 'n vijand tegen te komen. Een onwezenlijke situatie. In dit afgelegen dorpje hadden de mensen er geen idee van hoe de geallieerden er uit zagen. De doodvermoeide paratroopers in hun degelijke outfit, de Tommies, het geweldige leger, in hun tanks, jeeps en zoveel ander soort rollend materieel, waarop vooral jonge meisjes uitgelaten meereden. Ik ging op zoek naar het groepje verzetsmensen waarmee ik de hele oorlog door had samengewerkt en doorstaan had.Als verantwoordelijke ambtenaar, waarnemend burgemeester en secretaris, wilde ik wel eens weten wat er aan de hand was en hun laten zien dat ik weer boven water was na al die weken. In 'n lokaal trof ik de P.A.N. aan, in de bekende overall's met band om en in het bezit van geweren. Op dat moment kwam er 'n groepje binnen en vertelde op de weg naar Maarheeze twee Duitsers te hebben gezien. Ze stelden voor die twee ‘n kopje kleiner te gaan maken. Ze popelden natuurlijk om aktief te worden. Ik vroeg of het soms in hun bol was geslagen. Dat jullie hier zijn is best en ook dat je de boel in de gaten houdt, zodat je weet wat er aan de hand is, maar ga geen voorbarige dingen doen. We zitten hier in niemandsland, de Duitsers lopen hier nog rond en zijn tot het uiterste gespannen. Ik geef jullie de goede raad die geweren hier achter in het maisveld te verstoppen en je verder koest te houden en rustig af te wachten wat er gaat gebeuren. Vervolgens ging ik naar huis, want ook dit was een zeer enerverende dag geweest. Eigenlijk was ik goed moe, maar om na al die weken weer in mijn eigen bed te slapen -waarnaar ik zo dikwijls verlangd had- zat er nog niet in. Wat we nu precies verwachtten wist ik niet, in ieder geval geen rustige nacht. We besloten die in de kelder door te brengen, maar het werd juist vreemd stil. Ik gluurde zo nu en dan naar buiten en zag enige malen enkele Duitsers voorbij komen, sommige te voet en anderen op de fiets. Tegen de middag werden we opgeschrikt door mitrailleurvuur dat langzaam dichterbij kwam. We hoorden boven ons hoofd de ruiten sneuvelen en het dreunend geratel van tanks. Dat moesten de Tommies zijn. Op het moment dat ik de keldertrap op kwam en in de keuken kon kijken, zag ik de arm van een Engelse soldaat die door het kapotte raam een gekookt ei van de tafel nam. Hij zal wel uitgehongerd geweest zijn! Raar misschien, ik was blij dat ik die man ergens mee kon plezieren. Voorzichtig en langzaam liepen de soldaten met de bajonet op het geweer voor de tanks en legervoertuigen uit, speurend in alle weggetjes en gangen naar Duitsers die zich verstopt hadden. Ze gingen zelfs met de bewoners schuren in en zolders op, want ze namen geen enkel risiko. Het bevrijdingsleger kwam van Achel en Valkenswaard door de Staatsbossen en over de akkers naar Leende en voor diegenen die dat gezien hebben moet het een machtig gezicht geweest zijn. Ik had het grote voorrecht om tweemaal te worden bevrijd . Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Maar dat is dan ook meer dan genoeg!