Heemkronijk jaar:1987, jaargang:26, nummer:2, pag:41 -44
EEN GELDROPSE ‘HIS MASTERS VOICE’
door: Max M.P.Cornelissen
Hij droeg de voornamen 'Henricus Gerardus Franciscus Maria’. Maar hij werd algemeen bekend als Dr. Elyseus Bruning O.F.M. En zoals vele lezers al meteen ontdekken, hebben we dus te doen met een pater Franciscaan of beter: met een Minderbroeder.
Hij stamde uit de Geldropse familie Bruning en zou een landelijke bekendheid verkrijgen als expert op het gebied van de gregoriaanse muziek. Dat laatste is een beetje bij toeval ontstaan. Alhoewel velen dachten dat hij doctor in de muziekwetenschap en met name in de kerkmuziek zou zijn, was dat niet het geval. Hij promoveerde indertijd op een onderwerp uit de kerkgeschiedenis. Als pater franciscaan kreeg hij echter binnen zijn orde de taak om liturgische zangboeken van zijn orde voor te bereiden. Gezien zijn kwaliteiten als historische navorser en uitpluizer en als muziekfanaat zagen ze wel wat in hun medebroeder.
Dat heeft men wel geweten, want zijn naam werd een begrip in Nederland. Franciscanen hebben al eeuwen lang een eigen stempel gedrukt op de zielzorg in Nederland. In vele plaatsen van ons land hadden en hebben zij 'eigen' parochies. Toen twee pausen achter elkaar -Pius X in 1903 met het motu proprio ’Tra le sollecitudini' en Pius XI in 1928 met de constitutio apostolica 'Divini cultus sanctitatum'- bekrachtigden dat het gregoriaans, als kerkmuziek met een heilig karakter, bij uitstek geschikt was om als volkszang het gelovige volk een meer werkzaam aandeel bij de liturgie te geven, was dat direct koren op de molen van de franciscanen.
VOLKSMISLEIDERS
Pater Elysseus Bruning en pater Gilbertus Lohuys werden erop uitgestuurd om in heel Nederland 'Volkszangweken' te organiseren. Het duo noemde zich, naar een neef weet te vertellen, "de volksmisleiders”. De eerste gaf zangles aan het gelovige volk en de ander preekte. Het mag gezegd worden: beiden verstonden de kunst om een stampvolle kerk niet alleen te boeien, maar ook aktief in hun ban te houden.
"Oh wat had Heeroom een hekel aan laatkomers", zo weet neef F.J. Bruning uit Deventer te vertellen, "Als hij zo vanaf de preekstoel met de kerk al bezig was hield hij op als iemandte laat binnenkwam en bleef zwijgen tot de ‘boosdoener’ zijn zitplaats had verworven. Allicht dat de laatkomer dan een hoofd als een boei had.Op een avond kwam een vrouw te laat, die begeleid door een boze blik van de fanciscaan en alle starende mensen om haar heen, snotterens uitriep. ’t Spoor woar dicht en we hebben veuls te lang vur de bome moeten wachte!”
Door zich intensief bezig te houden met het gregoriaans en het Nederlandse kerklied, groeit Bruning uit tot een expert. In 1931 verschijnt van zijn hand ‘Het Gregoriaans'. In 1934 komt zijn verkenning uit met de titel 'Nederlands Kerstlied'. in 1938 verschijnt 'De kerkelijke Volkszang'. Onder redaktie van Prof.Dr.A.Smijers (1938 en 2e druk 1940) verschijnt 'Algemene Muziekgeschiedenis' met de hoofdstukken 'Gregoriaans’,’Oosterse muzieken’ en 'De Oudheid' van de hand van Dr.E. Bruning. Casper Höweler zou er over schrijven: "Het eerste hoofdstuk van Bruning is goed; de andere twee zijn onvoldoende”. Het zal niet verbazen dat hij samen met die andere ijveraar voor de kerkelijke volkszang - pastoor Kaarsgaren - een 'Katechismus voor de volkszang' schreef. Hij werkte meer samen. Zo verscheen in samenwerking met R.Schelstraete 'Nederlandse Vespers en Completen’.
EEN BOEKJE OPEN
Voor mij ligt de tweede, geheel omgewerkte druk van 'Het Gregoriaans' uit 1942. Het voorwoord bij de eerste druk is van de hand van Pastoor Toon Hansen uit Geldrop, voorzitter van de 'St.Gregorius-Vereeniging' in het Bisdom Den Bosch. Het is dus wel een Geldropse aangelegenheid geweest. Pastoor Hansen schrijft o.a.: "Wat de voordracht, het rhijtme van het Gregoriaans betreft, zal men zien dat Dr. Bruning de methode Solesmes volgt, Dom Mocquereau. Ook de schrijver weet, dat deze methode niet de alleen-zalig-makende is; ook hij weet, dat dit gedeelte van de muziekwetenschap nog tamelijk wel staat in de kinderschoenen; maar ook hij weet dat men “voor de praktijk” niet kan wachten tot het rhijthmisch vraagstuk definitief zal zijn opgelost.”
Het gaat te ver om hier uitvoerig in te gaan op die ritmische kwestie van die dagen. Misschien is één citaat uit die jaren voldoende. Ik vond het in het blad 'Studiën' van 1933 op blz. 551: "Moeten we de jeugd liturgies gaan opvoeden, muzikaal aktief maken met haar eigen volle medewerking (want dat is de enig-vruchtbare aksie), door ze binnen te duwen in ’n verstandelik cirkus, waar ze dol wordt van de akrobatiek der ritmiek? Bereikt langs die weg hun hart dat nieuwe land, waar we dat onze kinderen zullen drinken aan de ‘fontem salienten in vitum aeternam’? ze verliezen of alle animo en lust in dit technies apparaat of ze zingen vrij en onbekommerd hun gregoriaans naar eigen volks gevoelen” (Let ook op de voor die dagen gedurfde spelling!) We leren E.Bruning zelf kennen als hij in zijn inleiding schrijft: ”Het Gregoriaans is vrij-ritmisch, d.w.z. de ritmische steunpunten keren niet in zuivere regelmaat terug, zoals in de maatmuziek; ook is het ritme der melodie ten dele onafhankelijk van het tekst-ritme.” Nu wordt het ook duidelijk waarom het zo moeilijk is om nederlandse teksten op gregoriaanse melodische lijnen te zingen.
H.M.V. IN 1937
Dr. E.Bruning had als franciscaan ook een duidelijke opvatting over het zingen van het gregoriaans. ”Het moet volks klinken", zo luidde zijn oordeel en hij vond het gregoriaans van de Benedictijnen dan ook veel te 'etherisch'. In het schooljaar 1936-1937 was Bruning magister van de filosofiestudenten aan het Groot-Seminarie van de Franciscanen te Venray en zangleraar, tevens koorleider van het internaat van de Franciscanen aldaar. Met dat koor maakte hij toen een speciale grammofoonplaat voor His Masters Voice.
Vertelt F.J.Bruning: ”Ik heb pater Dr.Bruning vooral meegemaakt tijdens verblijf op het internaat van 1936 tot 1941. Ikzelf had geen beste stem, maat ik ‘moest’ in die tijd meezingen in het jongenskoor omdat mijn heerom dirigent was. Een klasgenoot van me, Nico Notten – inderdaad de latere tv-producent bij de KRO- zomg een stuk beter, maar trapte ook een aardig stukje rotzooi tijdens de repetities. Daarom moets hij altijd vlak voor de dirigent staan. Haalde hij weer iets uit dan kwam het bamboe dirigentstokje met een klap op zijn kop terecht, waarbij heeroom nooit één maal miste. Het klonk altijd extra hard omdat het bamboe in de loop der tijd beslten was van al die klappen en daardoor een rammelend geluid maakte.
Vreemd genoeg kon heerom wel zuiver, maar niet mooi zingen.Het klonk wat zacht en krakend. Ook tijdens de opname van de plaat in 1937. De Amerikaanse opname leider kwam bij de voorzang van pater Bruning uit zijn hokje stuiven om druk gebarend duidelijk te maken dat zo’n kraakstem niet op de plaat mocht.”
HET NEDERLANDSE LIED
In 1948 verscheen bij de Toorts 'Het Geestelijk lied van Nederland', een verzameling van 187 liederen verdeeld over het kerkelijk jaar. Een interessante bijdrage aan de muziekliteratuur van Nederland. Hij waagde het niet een nieuw kerstlied te componeren. Hij had er genoeg in zijn boek staan. Maar wel componeerde hij een Pinksterlied 'Vertrooster kom’, een Christuslied 'Christus koning', een St.Jozef- en een Bonifaciuslied, alsmede een lied voor gebed en vertrouwen, een lied bij een Priesterfeest en natuurlijk een nieuwe versie op het Zonnelied van St.Franciscus. Tussen alle drukte in -als magister bij de opleiding van nieuwe priesters, biechtvader met weldadige mildheid en bruisend leider van liturgische misweken- hield hij zich naast deze composities ook bezig met zijn grote liefde: het pijporgel. Samen met orgelbouwer Vermeulen uit Weert bouwde en restaureerde hij vele kerkorgels in Nederland.
Hij heeft de invoering van de Nederlandse liturgie niet meer meegemaakt. Een slepende longkwaal maakte op 31 mei 1958 in zijn 66-ste levensjaar in Nijmegen een einde aan zijn vruchtbaar priesterleven. We leven niet in een tijd dat men zijn tomeloze arbeid voor de kerkmuziek met nodige eerbetoon weet te gedenken. Misschien dat er ooit een straat in Geldrop naar hem genoemd zal worden. Wie weet.
Eindhoven kent wel een Gerard Bruningstraat. Die naam slaat op de jonge katholieke polemist die indertijd in ‘de Gemeenschap' zijn pennestrijd tegen verslapping en weekheid voerde. Daarover in bijgaande genealogische bijdrage meer.