Heemkronijk jaar:1987, jaargang:26, nummer:4, pag:114 -118
DE OGENDOMINEE
door: M.Brock
"Ik zal van uwe Zuster de moeite vergen u deze regels van mijne hand voor te lezen.” Zo begint Conrad Busken Huet zijn brief aan Anton van der Tholl op 27 juni 1856.(1) De achttienjarige Van der Tholl is op dat moment in het gezelschap van zijn negenentwintigjarige zus Anne Dorothée, roepnaam Anna, in Heeze. Beiden volgen in Haarlem catechisaties van predikant Busken Huet. De vriendschap die Huet voor Anna koestert zai een jaar later uitgroeien tot liefde en in 1859 wordt Anna van der Tholl mevrouw Busken Huet (2).
Kan Anton van der Tholl niet lezen? Even verderop in de brief van Huet luidt het: "Vrees ook niet, dat ik uw schrift niet goed zou kunnen lezen: gij schrijft duidelijker dan ik.” Waarom moet Huet Van der Tholl geruststellen? Een voetnoot in de uitgave van de Brieven van Cd. Busken Huet bij de hierboven aangehaalde beginzin van de brief schept duidelijkheid. Anton van der Tholl heeft zich "naar Heeze, in Noord-Brabant begeven, ten einde eene door deskundigen, buiten weten van den patient, voor ongeneeslijk verklaarde oogziekte te doen behandelen." Van der Tholl lijdt aan een oogziekte en is daardoor niet in staat de brief die aan hem gericht is zelf te iezen. Huet schrijft verder: "Vervolgens moet ik u van harte geluk wenschen met den aanvankelijk bemoedigde uitslag van uwen togt naar Heeze. Om uwentwil ben ik bereid al mijn kleingeloovigheid van voorheen ten aanzien van uw tegenwoordigen medicus te laten varen”. (3)
De "medicus" van wie hier gesproken wordt, is de dan zevenenvijftigjarige dominee J.L.A. Kremer. Johan Leonard Arnold Kremer wordt op 11 augustus 1798 in Urmond bij Geleen geboren als zoon van Christina Thieben en Arnold Kremer (4). Zijn vader is achtereenvolgens predikant te Moergestel (tot 1804), Someren (tot 1818) en Veldhoven (5). Na zijn opleiding te Utrecht wordt J.L.A.Kremer op 13 maart 1825 tot gereformeerd predikant te Heeze bevestigd door zijn vader, die dan nog predikant in Veldhoven is (6).
In de Kronijk van Van Moorsel vernemen we voor het eerst van de gave van ds.Kremer in 1837: "In het begin van Mei 1837 is ene groot aantal personen van allerlei stand uit onderscheiden steden en plaatsen naar ons rijk -gelijk ook uit Pruisen en Belgien- die met ziekten ogen behebt waren, naar Heeze gekomen en aldaar eenigen tijd verbleven onder behandeling van den Predikant van Heeze Johannes Arnoldus Leonardus Kremer, die gebruikt van een soort van bijtend nat (zoo sommigen willen vitriool in bronselter, of regenwater ontlaten), waar van hij eenige druppelen in de ogen deed vallen, als dan dezelven met de vingers in het hoofd rond draaijende op dat het water overal daar in zoude komen; dat drie maal per dag hervat wordt des morgens, smiddags en des avonds; het aantal dezer vreemdelingen was dit jaar circa 80 à 100., waar van er dagelijks vertrokken, die weer door anderen vervangen wierden; (...) in het midden van October vertrokken deze oogleiders meest allen weder naar hunne woonsteden, terwijl slecht een klijn aantal binnen de gemeente overwinterden” (7).
Kremer was toen al enige jaren met de genezing van oogzieken bezig. In de in 1842 verschenen, zeventig pagina's tel lende, brochure De genezing den oogziekten (8) van de journalist Eillert Meeter, schrijft deze dat ds. Kremer reeds in 1834 zijn eerste patient, de blinde metselaar Jansen, genas, zodat hij mee kon werken aan een reparatie van de gereformeerde kerk. Meeter houdt het erop dat Kremer ”na lange jaren studie” geneesmiddelen tegen oogziekten had gevonden. Een zekere J.v.L. vermeldt in 1947 dat Kremer ”volgens overlevering, door verleende gastvrijheid aan een uitgeweken fransch geestelijke, in het bezit gekomen (was) van een schier onfeilbaar middel tegen oogziekten” (9). Hoe het ook zij, de genezing van Jansen, die "de voornaamste Doctoren en Chirurgijns in de omstreken” niet hadden kunnen helpen, baart veel opzien. Meerdere genezingen volgen en de behandeling geschiedt steeds kosteloos. In 1836 wordt het Kremer door de ”Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in de provincie Noord-Braband” verboden om met zijn geneeskundige praktijken voort te gaan. Volgens Meeter louter uit ”Wangunst en jalousie de métier”. Echter, vele ooglijders "rigtten smeekgebeden aan den Koning, met te kennengeving, hoe zij door geen één Oogarts dan door den Heer KREMER met vrucht waren behandeld”. De gouverneur van Noord-Brabant stelt een onderzoek in dat gunstig uitvalt en ds. Kremer mag zijn praktijk hervatten. Kremer wil de samenstelling van zijn geneesmiddelen niet prijsgeven, ook al wordt hem geld geboden. Honderden ooglijders komen nu naar Heeze en worden geheel of gedeeltelijk genezen (10).
Eillert Meeter schrijft zijn brochure ter verdediging van ds. Kremer, als reaktie op een andere brochure: ”Overdenkingen aangaande de zoogenaamde oogenprakiijk van Dominé Kremers, te Heeze en Leende in Noord-Braband" (11). Deze ruim dertig pagina's tellende brochure -uitgegeven ten nutte van ’t algemeen- was eveneens in 1842 verschenen.
Kremer wordt voortdurend abusievelijk Kremers genoemd. De anonieme schrijver houdt ”alle de zoo luiddruchtig uitgetrompette wonderkuren, voor schandelijk bedrog.” ”Is de Heer Kremers wezenlijk zoo belangeloos als men zegt, dat hij is, welaan dat hij zijne kunst aan deskundige openbare en openlijk bekend make, en zijnen grooten Zender navolge, die blinden het gezigt, dooven het gehoor gaf, en deze kunst kosteloos aan zijne leerlingen mededeelde, zijn loon zoude hem namaals in ruime mate geworden." De schrijver van de brochure houdt ds. Kremer voor een kwakzalver. Eventuele genezingen kunnen wel het gevolg zijn van ”diëet en verandering van lucht.” Bovendien, hoe moet dat nu "als de een den ander zoo het brood uit den mond neemt, zoo konden de genees- en heelkundigen ook wel in den zin krijgen, om zich met de beoefening der Godsdienst te bemoeien.” Om achter de waarheid te komen moet er maar eens een onderzoek ter plekke worden ingesteld.
Dit nu heeft de journalist Eillert Meeter gedaan. In zijn memoires, in 1857 onder de titel Holland: Its institutions, Its Press, Kings and Prisons in Londen verschenen, schrijft hij (12): "Het voorjaar van 1842 liep ten einde, toen ik een wenk kreeg dat de koning graag iets meer zou wille weten over de geestelijke, teven medicus. Ik kreeg ook een brief van een van zijn patiënten in Heeze waarin deze mij verzocht een paar zomerdagen in dat gezonde en buitengewoon romantische plaatsje te komen doorbrengen: en aangezien ik behoefte voelde aan ontspanning, besloot ik mijn reis zowel nuttig als aangenaam te maken. (...) Ik mocht waarnemen dat Kremer een knappe, kleine man was van ongeveer veertig jaar. Hij had een zeer open gelaat, waarvan iedere trek vriendelijkheid en beleefdheid uitstraalde. Nadat ik alle mogelijke inlichtingen had ingewonnen in het dorp, zowel onder zijn patiënten als onder de inwoners, verzocht ik hem om gegevens, die hij met genoegen gaf. Ik was spoedig gast aan zijn tafel en had te allen tijde entrée bij hem -behalve wanneer hij in zijn laboratorium was, waar niemand toegang kreeg." Meeter raakt overtuigd van de doeltreffendheid van Kremers behandeling en vat het plan op een brochure te schrijven. Hij bemerkt dat Kremer hevig verlangt naar een koninklijk blijk van waardering. "Datgene waarvan zijn hart en hoofd vol waren, wat stil maar ononderbroken knaagde aan zij geest, was de Orde van de Nederlandse Leeuw.” Meeter belooft zijn best te doen.
Bij Koninklijk Besluit van 6 december 1846 wordt Kremer inderdaad tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw benoemd (13). In hoeverre hij dat aan de brochure van Meeter te danken heeft is niet duidelijk.
Het aantal ooglijders dat zich naar Heeze begaf was aanzienlijk. Is er in de Kronijk van 1837 nog sprake van circa 80 à 100, in 1839 wordt het aantal van 250 à 300 patiënten genoemd (14). De Heezer bevolking telt op 31 december 1843 zelf 1814 personen (15). De ooglijders verblijven van begin mei tot eind september in Heeze, ”daar dit seizoen eenigzins gunstiger voor de genezing is dan de winter” (16).
Men neemt intrek in "den Pelikaan, bij J.van Dijk, of bij den Burgemeester, die tevens logementhouder is. Eenigen gaan logeren in den Jager, bij J.Gillen, beter bekend onder den naam van Jan de Jager.” De meesten gaan echter bij partikulieren in huis, uiteraard tegen betaling. Jenever mag door de zieken niet gedronken worden, maar bier wel. Immers: het bier “ dat te Heeze gedronken wordt, en dat grootendeels uit de brouwerijen van het een uur van daar gelegen dorp Leende komt, (is) een zeer aangename en, matig gebruikt, zelfs een zeer gezonde drank.” De inwoners van Heeze zijn volgens Meeter "op eenige uitzonderingen na over het algemeen eenvoudige lieden, zoo als de bewoners van de meeste dorpen zijn.” Buitengewone vermaken moet men echter, zoo als ligt te begrijpen is, niet te Heeze zoeken, " maar " de lucht is te Heeze zeer zuiver eb gezond.” De wegen zijn nog onbestraat en men wast zich met water uit de beken (17).
Op 17 juni 1867 sterft ds. Kremer (18). Hij is dan achtenzestig jaar oud en nog steeds in funktie als predikant.
De resten van de in 1839 gebouwde pastorie die Kremer gebruikte als behandelplaats voor de ooglijders waren tot kort nog te zien in de Kapelstraat nr. 65.
Noten
(1) In Brieven van Cd. Busken Huet, uitgegeven door zijne vrouw en zijn zoon, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink, 1890, 2 delen; eerste deel (1847-1876) p. 39-41.
(2) Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, Leiden: A.W. Sijthoff's uitgevers-maatschappij N.V., 1911- 1937, 10 delen; deel 10, kolom 1022-1024.
(3) Zie ook: "Een patient van de ogendominee Kremer", door C.S.Smit, In: Heemkronijk, jrg. 25, nr. 1, 1986; p. 6.
(4) Kronijk door Hendrik Godefridus van Moorsel, uitgegeven en toegelicht door P.Dominicus de Jong O.C.R., Achelse Kluis, 1953; p. 44. (5) Idem p. 32-33.
(6) Idem p. 44.
(7) Idem p. 78-79.
(8) De genezing der oogziekten door den weleerwaarden J.L.A. Kremer Az., hervormd predikant te Heeze, provincie Noord-Braband, 's-Gravenhage: J.M. van 't Hart, 1842. Exemplaar Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
(9) Kronijk p. 80.
(10) De genezing etc. p. 1-12.
(11) Overdenkingen aangaande de zoogenaamde oogen-parkiijk van dominé Kremers, te Heeze en Leende in Noond-Braband, Gorinchem: A. van der Mast, 1842. Exemplaar UBA
(12) Ik citeer uit de Nederlandse vertaling: Holland.- Kranten, kerkers en koningen, Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1966; p. 160-164.
(13) Kronijk p. 80.
(14) Idem p. 85.
(15) Idem p. 114.
(16) De genezing etc. p. 33.
(17) Idem p. 34-40.
(18) Kronijk p. 44.