Geldrop vruger herinneringen aan een dorp 1908-1920, vervoer

Heemkronijk jaar:2001, jaargang:40, nummer:4, pag:49 -53

GELDROP VRUGER. HERINNERINGEN AAN EEN DORP 1908-1920

door: Frits Ketelaars Sr.

 

Vervoer

Aan- en afvoer voor de fabrieken en voorraad voor de winkels leverden werk voor de voerlui. Vooral toen er nog geen trein was. Die kwam pas in 1915. Als manneke van 5 jaar heb ik de bomen langs de Stationsstraat nog mee geplant. Al het venvoer ging met de plattewagcn, getrokken door een stevige knol. Auto’s waren er nog weinig. Dokter van Erp en Jan Sanders (vertegenwoordiger) reden in een Fordje. 

 

Delen

In Hulst lagen in de Zwaaikom altijd schepen. En Jan de Vaan uit het café, bij de brug, was een van de voerlui.

Op een dag, toen ik daar speelde, stapte een schipper van zijn fiets en vroeg mij de weg naar De Len, waar zijn vracht naar toe moest. Op de vrachtbrief had hij gelezen: Delèn. Maar hij had geleerd: Deelen moet met twee ee’s, net zo goed als boomen met twee oo’s. Kon hij weten dat de naam van oudsher geschreven werd met een e? Ik kende geen De Len totdat ik op de vrachtbrief zag “Houthandel”. Toen wist ik dat de schipper bij Gusje Delen moest Zijn. Ik zei hem “bij de kerk rechtdoor en dan in de eerste bocht linksaf naar de Burgt. Sjef van Hoof is altijd op de werf”. Wat kan spelling al niet teweeg brengen. Of Jantje de Vaan het hout heeft mogen lossen weet ik niet. Maar wel weet ik dat zijn bedrijf het begin is van de firma Hoogers bij de andere brug.

 

Brekelmans

Nog zo’n vervoersbedrijf hadden de gebroeders Jan en Harrie Brekelmans - vooraan op de Mierloseweg, een eindje voorbij de brug. Mijn broer - 18 jaar ouder dan ik - was bevriend met Harrie vanwege de duivenclub.

Zo kwam ik er, als manneke van 6 jaar, ook wel eens en mocht dan met Jan meerijden. De vracht bestond geheel uit textiel.

In Geldrop liep nog geen spoor en daarom moest onze vracht naar ‘t Eeneind in Nuenen. Bij Cafe, “de Kikvorsch” ging de rit linksaf de Nuenenseweg op. De prachtige wegwijzer wees: Station Nuenen 1/2 uur gaans. ’t Was maar een klein afstandje. Maar voor een klein ventje was het geweldig om boven de dikke paardekont met wiebelende billen te zitten en Jan Brekehnans rustig naast je te hebben. Over de hrug in “den Heikrekel” waren we gauw bij het station Eeneind en de terugweg was naar mijn zin veel te kort. Maar de weg voor de firma Brekelmans is heel wat langer geworden en veel meer kilometers dan mijn eerste reis buiten Geldrop.

 

Winkels en kleine bedrijven

Ook was er aan- en afvoer nodig voor de kleinere bedrijven en winkels. Daarvoor zorgden Jan den Tel (Verstappen), Piet Fink (Vinks) uit de Langstraat en Piet Huu (P. v. Eewijk) uit de Laarstraat. Piet Huu vervoerde vooral vrachtjes voor de winkeliers. Wij, als “Kòijong” riepen dan: “Piet-Huu”. Piet die meende dan een klant te horen stopte dan. Als hij dan ons in de gaten kreeg, kwam zijn zweep er aan te pas. Het vervoersbedrijf van Jan den Tel bestaat nog. Maar het vervoert iets anders dan goederen. Ze verzorgen de laatste reis van de mensen naar het eeuwig leven. Het zal niet lang duren of ik ben ook klant.

 

Stoomtram

De stoomtram  vervoerde de meeste spullen. Vanuit Eindhoven liep de lijn langs de Eindhovenseweg. Waar nu de Daf is, liep de lijn richting kanaal naar de steenfabriek van Van Gestel en kwam voor het viaduct weer op de grote weg. Bij de Helze liep de tramlijn recht door naar de  Heuvel (vroeger liep de lijn door de Korte Kerkstraat en Langstraat). Tussen de Helze en de Heuvel was de loslijn. Wij mochten daar niet komen. Maar: “Leid ons niet in bekoring".

 

Peynenburg

Voor Peynenburg’s Koekfabrieken werden allerlei grondstoffen aangevoerd: meel, honing, jodenvet (glucose-zoetstof) en kandijsuiker. Bij het lossen bleven de wagondeuren nog al eens ongesloten en dat was voor ons de kans. Een zakmes had ik altijd hij de hand en met één rits rolden de brokken voor je voeten. En met een steen schoot de bom (houten stop) gemakkelijk uit een ton met honing. Smullen maar en wegwezen.

Ook op een andere manier was Peynenburg een melkkoetje voor ons. Het bedrijf had aan de Nieuwendijk in het begin ook een banketwinkel met aan de straatkant een etalage. Om de versheid van de gebakjes te bewaren, zaten in de raamdorpel twee smalle openingen. Een stokje of omgebogen fietsspaak was gauw gevonden en het was weer smullen. Meisjes kenden ook dit snoepadres. Mijn huidige buurvrouw en mijn eigen vrouw, die allebei toen op die Nieuwendijk woonden, kenden dat kunstje ook. Allerlei soorten peperkoek waren er bij moeder “Mientje Scheepers” in de Kerkstraat altijd al te koop geweest: kleine peperkoeken tot Nieuwjaars-peperkoeken zo groot als een dienblad, keurig bespoten met “Zalig Nieuwjaar”. De zoons bouwden in 1913 aan de Nieuwendijk de koekfabriek Peynenhurg-Scheepers. Allerlei machines zorgden voor de grote productie. De afsnijmachine leverde de “randkoek". Die afvalstroken waren in dc oorlog voor een prikje te koop en een prima aanvulling als broodbeleg. Als ik randkoek moest gaan halen, keek ik maar naar de toonhank. Mijn geweten begon dan te kriebelen. Maar Peynenburg heeft de schade prima overleefd. En is tot reclame en glorie van Geldrop een ver bekende firma geworden.

 

 

Paardetram

Ook de paardetram zorgde voor vervoer. Vanaf den Heuvel liep de lijn richting Heeze. Bij het punt Langstraat-Molenstraat ging de lijn met een bocht richting Akert, langs het toenmalige slachthuis en dan linksom naar Heeze.

Een stevige knol trok de open wagen voor de passagiers en een voor vrachten. Jan van Halen was de voerman. Het ging niet snel. In de Akert draafde het paard nog. Dan wipten we achter op de tram en Jan van Halen kon ons daarachter met zijn zweep niet aan. Op de Rul mocht het paard stapvoets, om wat te rusten. En eventuele passagiers    die een kleine boodschap moesten, sprongen er uit en hadden tijd genoeg om dat probleem op te lossen en de tram dan weer in te halen. Maximum snelheid ?? En: autogordel niet nodig.

Trein

De tijd van de postkoets was voorbij. De firma Wijnacker, vooraan in de Kerkstraat, vervoerde eerder de reizigers naar Heeze en Weert. De gewone man ging te voet of met de fiets. De tram was een grote vooruitgang en er kwamen meer auto’s. In 1913 kwam de trein naar Weert. Dar gaf heel wat drukte in Geldrop. Voor het hoogspoor werd het zand gehaald in wat nu de IJzeren Man is. Uit Holland kwamen de polderjongens die de kunst van graven en baggeren kenden, naar Geldrop. Het meeste werk gebeurde met baggermachines. In de plaats van de schop kwam de Man van IJzer. Met kiepkarretjes werd het zand veivoerd. Een heel rangeerterrein lag er waar nu het bedrijventerrein is tussen spoor en Emopad. Dit terrein was enkele jaren later een dor spierkesveld waar ik voor het eerst voetbalde.

 

Auto’s en vrachtauto’s

De firma Vlemmings leverde al jaren fietsen voor de gewone man. Na de ooriog kwamen er meer aout’s. De eerste vrachtauto die ik zag had  rupsbanden en was een dumptank die ratelend koloniale waren van de Eindhovense grossier Notten afleverde.

 

Nieuwe automerken kwamen erbij.

Vlemmings had ook een sloperij voor dumpauto’s uit de oorlog. Tegenover de garage rechts van de Nieuwendijk liep een zandweggetje waardoor je aan de achterkant van de huizen, achter de tuinen van bij voorbeeld fabrikant Pessers kwam. Daar lag een grote wei vol met sloopauto’s. Daar was het voor ons velig achteraf en slopen konden wij ook. Met een voorhamer sloegen we de achterwielen kapot. De stalen kogellagers verbrijzelen was een hele klus. Maar het leverde een hele krans vol grote, blinkende kogels, zo groot als een noot. Prachtige “schietbollen” hij het spel. En dan even een paar perziken uit de tuin van Pessers geplukt. De dag was weer goed. De firma Vlemmings groeide toch wel en de jongste Vlemmings - Harrieke - knalde op zijn Saroleamotor op topsnelheid over de Stationsstraat om het ding te testen.

 

Fietsen

In de oude “juinfabriek” kwam zelfs een rijwielfabriek: “Serva”, waar volledige fietsen werden gemaakt, versierd met mooie transfers (plakplaten) en gouden biezen. Deze dunne lijntjes werden met de hand getrokken. Jaap Ulrich was de kunstenaar. Met een dun marterhaarpenseel trok hij, uit de hand, de strakke lijntjes over stangen en wielen. In de fabriek ben ik nooit geweest. Maar later toen mijn kinderen een zelfgelakte fiets kregen om naar school in de stad te gaan, kwam Jaap in Tongelre zijn kunnen tonen. Mijn kinderen vroegen  dan: “Wanneer komt Jan de Lijnentrekker?”. Ze bewonderden het resultaat en waren blijer als nu met een dure mountainhike. Jaap was echt geen lijntrekker maar een vakman en goede vriend.

 

Busdiensten

Geldrop groeide en steeds kwamen er bedrijven bij. Henk v.d. Nieuwenhof vervoerde de mensen die naar de stad moesten met zijn “Egad” - Eerste Geldropse Autodienst - en reed zelfs over Tongelre. Vrachtrijder Nol v. Dijk (hoek Heuvel-Langstraat) groeide uit tot een grote Touring Centrale en de landbouwmachinefahriek kreeg zijn kans door de komst van kunstmest en groeide uit tot de geweldige P.Z. (Pietje Zweegers). ‘t Bleek wel dat er in de burgers van Geldrop veel pit zat.

 

Paarden beslaan

Veel ambachtslui zetten een eigen zaak op. Timmerlui hij voorbeeld: Dielis-de Kuster-Bulsing. Schildersbedrijf Knaapen. Hoe groot nu? Smid van Deursen t.o.v. de Bewaarschool had ik als ventje van 5 al staan    bewonderen hoe hij de paarden besloeg met handgesmede hoefijzers onder een stinkende wolk van hoorndamp. En nieuwe “repen” (velgen) om karrewielen legde hij aan de Slachthuisstraat op een open veldje. Met turf stookte hij de reep heet en met een 1 meterlange tang legde hij die om het wiel en met emmers water werd dan de reep gekoeld onder gesis en in een grote dampwolk. Toen later meester de Proem in de natuurkundeles uitleg gaf over uitzetten en inkrimpen had ik niets meer te leren. De firma van Deursen groeide uit tot een groot garagebedrijf. Bij smid Pietje Vollenberg in de Kerkstraat zag ik voor  het eerst een lasapparaat. Ook dat was interessant met zo’n grote ijzeren sigaar: de zuurstofcylinder en de spetterende, verblindende vonken. ‘t Woord “lassen" was toen “sweitsen”, misschien een Zwitserse uitvinding. Bij de timmerman keek ik ook graag toe. Als klein manneke werd mij wel eens gevraagd “Wa worde gij as ge groot wordt?" en altijd was mijn antwoord: “Timmerman en zaagman”. Vol  aandacht keek ik toe als met hak- en steekbeitel gaten in een balk  werden gehakt of met een omslagboor werden geboord. Of wanneer  hij zijn waterpas gebruikte. Alles gebeurde met de hand. Black en Decker bestond nog niet. Hij gebruikte blok- en rijschaven of een voorloper. En naast de handzagen hing aan een spijker iets waarvan ik het doel niet kende. Geldrop Vruger is uitgegeven bij uitgeverij Luijke in Hilversum.

 

De foto’s bij dit artikel zijn afkomstig uit het archief van de fotowerkgroep van onze heemkundekring.

Ga terug