Heemkronijk jaar:1962, jaargang:1, nummer:2, blz.5 -13
DE VRIJHEID STERKSEL
door: C.J.A. van Helvoort.
Sterksel is meer dan zes eeuwen lang een vrije heerlijkheid geweest met een status, die men in geen enkel dorp of gehucht der Bossche Meierij kan terugvinden. Men moet naar het begin van onze geschreven geschiedenis teruggaan om de oorsprong vast te stellen. In een akte van 1172 , waarvan de latijnse copie uit 1670 in het kasteelarchief van Heeze berust , kunnen we het volgende lezen:
Ik Herbertus , bij de gratie Gods, Heer van Heeze, allen die dit blad zullen zien ten eeuwigen dage.
0pdat met de tijd niet verloren ga hetgeen gebeurd is, heb ik het nodig geacht in blijvende schrifte te stellen hetgeen ter kennis van de nakomelingen behoort te worden bewaard te blijven, dat derhalve zowel de nakomelingen als de levenden weten, dat ik verkocht heb aan den heer Otto , aartsbisschop van Luik, zijn allodium, hetwelk Sterksel genoemd wordt, van de scheiding genaamd Hugheten Ten Raeden tot de scheiding genaamd Hoenreboom en van Hoenreboom tot de scheiding genaamd Schurken en van Schurreken tot Hugheten ten Raeden, zoals de rivier aldaar afscheidt al wat binnen de voorschreven scheidingen in gecultiveerde en ongecultiveerde landerijen, broeken, weiden, houtgewas en wateren is gelegen, ten behoeve van de abdij en het klooster van de kerk van Averbode van de Praemonstratenserorde, om ten eeuwigen dage, vrij en vreedzaam door hen te worden bezeten. Gedaan te Sterksel in den hof de monniken in het Jaar onzes Heren elf honderd twee en zeventig. Dan volgen de namen van verschillende getuigen.
Heer Herbertus is en blijft voor ons een wazige figuur. In een katalogus van zeventiende-eeuws handschrift in het klooster van Averbode vinden we van deze Herbertus aangetekend, dat hij na lange twist met Averbode ten slotte om de zaligheid van zijn ziel afstand doet van het derde part van de grote zowel als van de novale tienden van Sterksel, ten behoeven van de gerechtigheid en tot het stichten van een kapel. Ook weten we van hem nog uit een charter van Hertog Godefridus III (1143-1190) dat hij behoorde tot de edelen van Brabant. We kunnen uit de akte van Sterksel ook nog de conclusie trekken, dat Herbertus geheel de vrije beschikking over zijn goederen moet hebben gehad want anders had hij zich niet Dominus van Heeze mogen noemen. Hoever dit bezit, waarvan hij Sterksel verkocht, zich heeft uitgestrekt is niet na te gaan, maar als we het vergelijken met het bezit van andere heren uit die tijd, moet het wel heel groot zijn geweest. We zouden dit ook kunnen aflezen in een charter va 1220, aangehaald in de katalogus van Averbode, waarbij Henricus van Lotharingen de kerk van Averbode in het voortdurend bezit van den hof van Sterksel en de goederen binnen de grenzen daarvan bevestigt, vallende onder zijn heerlijkheid van Helmond. De inmenging van de Hertog van Lotharingen en Brabant hier is eigenaardig en misschien alleen te verklaren als een gevolg van het vredesverdrag in 1203 3 gesloten tussen de hertog en de graaf van Gelder, waarbij wordt overeengekomen, dat beiden recht zullen hebben om op het huis te Heeze, althans volgens het oorkondenboek van Sloet.
Eerst in 1333 draagt een van Horne de heerlijkheid Heeze en Leende aan hertog Jan III van Brabant op en ontvangt ze vervolgens in leen terug. Men kan hieruit de gevolgtrekking maken, dat de heerlijkheid Heeze waarvan Sterksel in 172 werd gescheiden tot 1333 een vrije heerlijkheid is gebleven, maar de hertogen ion 1203 rechten op het Huis Emmerik zullen hebben verkregen, doch niet op de heerlijkheid. Heer Herbert en zijn geslacht zijn voor ons intussen verdwenen.
Verschillende geschiedschrijvers nemen aan, dat Heer Herbertus tot het geslacht der Hornes moet worden gerekend, die eeuwenlang heren van Heeze en Leende zijn geweest. Niemand kan hiervoor echter enig bewijs aanvoeren. Het pleit zeker al niet voor deze stelling, dat we in de geslachtslijst van de Hornes , zoals Goethals ze geeft, geen Herbertus aantreffen, ofschoon het behoud van dezelfde voornaam onder de adel een belangrijke rol speelde. Wel vinden we al spoedig in verband met Sterksel een van Horn.
In Averbodes katalogus kunnen we namelijk lezen in 1245 dat Engelbertus van Horn borg is gebleven over de tienden van Sterksel, maar ook deze komt in de geslachtslijst van Goethals niet voor.
In de hof der monniken op Sterksel wordt in 1]172 de overdracht getekend. De monniken hadden dus al vóór de verkoop vaste voet op Sterksel. Het is bekend dat in deze jaren vele kloosters en abdijen in onze streken woeste gronden gaan ontginnen en Sterksel is hiertoe door de premonstratenzer abdij bestemd. Zij is er zes eeuwen bezig geweest en heeft er vijf grote boerderijen ge sticht. Naar onze begrippen geen overweldigend resultaat in zulk een reeks van jaren, maar onze begrippen mogen we hier niet aanleggen.
De abt van Averbode is op dit kleine Brabantse gebied alleenheerser en hij heeft er ook een echt bestuur onder zicht. Hij stelt er een drossaart aan in de streken van Averbode meestal meier genoemd, die toezicht heeft te houden op de landspalen en op ondeugende personen. Hij legt de eed van getrouwheid af alle goederen die onder hem staan wel te bedienen. De abt benoemt ook schepenen met rechtspraak belast en een vorster, al zijn het allen pachters en personeel. Veel namen van dit personeel zijn ons niet bekend.
In een schepenprotocol in het archief van Helmond komt in 1752 als drossaart van Sterksel voor Jan Willem Daniel de Jongh, die in 1780 de eed afneemt van de door de abt benoemde vorster
Willem van Heijst. Behalve dit formele bestuur, dat zeker een navolging is van andere dorpen, was de leiding van alles op Sterksel toevertrouwd aan een priester die gaat over de lekenbroeders en arbeiders, die er aanvankelijk het zware werk verrichten en er in hutten wonen, maar ook over de pachters, die er later komen. In 1220 treffen we er als magister Henricus als hij een geschil heeft te regelen met het klooster van Hooidonk. In 1368 is er wederom een Henricus magister. Deze behoort tot de vijf aangewezen priesters van Averbode om er een abt te kiezen. In de kloosterorde is onze Henricus dus een niet onbelangrijke persoon en uit dit feit kan men wel inzien, dat Sterksel in deze jaren een der be1angrijkste bezittingen was van Averbodes kloostergemeenschap.
De bevolking op de ontginning heeft zich uitgebreid en men streeft naar een eigen kapel. Zij komt er in 1431 en wordt in 1437 door de suffragaan van Luik ingewijd. In 1398 was al uitgemaakt dat de bewoners van Sterksel niet staan onder de parochie van Someren en niet kunnen gedwongen worden daar ter kerke te gaan, maar vrij zijn in hun kerkbezoek, volgens official van Luik.
Terwijl de heerlijkheid Sterksel eeuwen lang rustig heeft kunnen werken aan de schrale grond van peelland, krachtig gesteund in velerlei opzicht door de hertogen van Brabant, viel het vaderhuis Averbode herhaaldelijk ten prooi aan oorlogsgeweld. Het was vooral de Franse revolutie, die deze kloostergemeenschap uiteenjoeg en het archief vernielde. Daarom kan het tegenwoordige kloosterarchief van Averbode ons zo weinig van het oude Sterksel vertellen. Het is vrijwel alleen de reeds genoemde katalogus, die in een lange reeks verwijt naar een niet meer bestaande kast van stukken, hoofdzakelijk uitspraken van autoriteiten over geschillen, waarbij we dan aantreffen bijna alle hertogen van Brabant, die tot de vrede van Munster herhaaldelijk voor de rechten van het kleine Sterksel zijn opgekomen, waaruit de bijzondere positie van dit staatje blijkt. Zo zien we om een enkel voorbeeld te noemen in 1363 Johanna hertogin van Brabant haar schout en gerechtslieden van Den Bosch gelasten een einde te maken aan de afpersingen die inwoners van Someren die van Sterksel aandoen. In 1610 vaardigt de Raad van Brabant het verbod uit om onder Sterksel hout of bomen te kappen, waarbij er dan nog extra op wordt gewezen, dat het verboden is er meibomen te stelen.
Tijdens de hervorming werd het bezit van Sterksel voor Averbode als een in het buitenland gevestigde katholieke kloosterorde wel erkend, maar men genoot er niet meer de vroegere gunsten. Zo werd men herhaaldelijk aangemaand belastingen te betalen en inkwartieringen toe te laten.
Reeds in het midden der 18e eeuw zou de abdij al besloten hebben haar bezittingen in de Meierij van Den Bosch te verkopen, waaronder de vrije heerlijkheid Sterksel met hogere en middelbare jurisdictie, jacht en verdere rechten en de 5 pachthoeven. Dit schrijft Sasse van IJsselt in Taxandria 1897. Hoe hij aan deze wetenschap komt zegt hij niet en ze lijkt allerminst juist. Uit het ar chief van de tegenwoordige Norbertijner abdij van Averbode is dit niet op te maken. Dat de verkoop weinige jaren later toch moest geschieden als een gedwongen verkoop bij het te gronde gaan van de premonstratenzer abdij, doet ons de zaak toch zien in een ander licht. Op 5 juli 1794 wordt de abdij door de keizerlijken overrompeld, die er 5 dagen verbleven en veel verwoestten. Er bestond alle kans dat de Fransen hierop wraak zouden nemen. Daarom liet de abt het klooster gedeeltelijk ontruimen en vertrok hij zelf op 10 juli 1794 uit Averbode. Na vele omzwervingen vooral in Duitsland kwam hij in Averbode terug in april 1795 met 4 religieuzen. Twee kommissarissen van Antwerpen kwamen met volmachten om alles te verkopen wat van het klooster was en zodra België in 1796 bij Frankrijk was ingelijfd, moesten alle kloosters worden opgeheven. Averbode telde toen 92 leden. Alle goed van Averbode werd tot nationaal goed verklaard. Geleidelijk werd alles aan partikulieren verkocht en het onroerend goed, de abdij met het kloosterveld, werd in 1798 in 3 kavels te koop aangeboden.
Sterksel was in deze periode voor de abdij natuurlijk geheel verloren gegaan. Behalve het goed Sterksel bezat de abdij van Averbode sinds 1474 het recht van benoeming van een pastoor in de parochie Hooge Mierde. Sedert 1767 was hier pastoor de Norbertijn Peeters, die wegens hoge ouderdom in 1795 als assistent had gekregen pater Sleurs. Schutges noemt hem in zijn geschiedenis van het Bisdom Ignatius Sleurs, maar de hierna te noemen koopakte spreekt van Anthony Sleurs, wat ongetwijfeld dezelfde persoon moet zijn. Toen in 1795 de abt Thiels vóór zijn vlucht orde op zaken ging stellen, schreef hij op 12 juli 1795, voor Sleurs in het toen nog veilige Brabant een volmacht om namens abt en abdij te gelegener tijd te kunnen handelen. Of deze volmacht reeds de opdracht inhield Sterksel te verkopen, blijkt niet en is ook niet aan te nemen. Evenmin is kunnen blijken of voor de verkoop, die in 1798 met deze volmacht is geschied, met de abt of met andere priesters van het klooster ruggespraak is gehouden. Uit iets blijkt ook of deze verkoop van buiten af is gedwongen of dat soms geldelijke nood van de zwervende kloosterlingen de reden is geweest. Zelfs de belangrijke vraag; waar de gelden van de verkoop zij gebleven, kan ik niet beantwoorden.
In het rijksarchief van ‘s-Hertogenbosch berust de officiële koopakte in het schepenprotokol en zij luidt als volgt:
Compareerde voor Jan Schepers, Hendrik Anthony van der Sanden, Anthony Hendrik van der Weerde, schepenen van Sterksel, Anthony Sleurs wonende te Hoogemierde als last en procuratie hebbende van Gregorius, abt en verdere leden van het kapittel van Everboden in dato 12 juli 1795 enz. te cederen en transporteren, gelijk bij deze doet aan Adriaan Pompen te Leende:
1. Eerstelijk een pachthoeve genaamd de Poel, groot 22 boenders, 5 zillen 48 roeden.
2. Item een pachthoeve genaamd den Steen, groot 22 boenders, 6 zillen en 58 roeden.
3. Item een pachthoeve genaamd Ten Brake, groot 26 . boenders, 5 zillen en 55 roeden.
4. Item een pachthoeve genaamd de Kan, groot 15 boenders, 2 zillen en 98 roeden.
5. Item een pachthoeve genaamd den Bril, groot 12 boenders, 4 zillen en 4 roeden.
En laatstelijk alle zodanige heidevelden, moerassen, bossen, houtgewassen, dreven en meerdere gronden als onder de jurisdictie van Sterksel met en benevens de 4 bovengenoemde pachthoeven en daaraan behorende landerijen en groesvelden gelegen zijn, uitgezonderd het Sinjuriagilde, oude kapel en een gedeelte van de heide westwaarts van Sterksel, scheidende aan de ene zijde de rivier de Aa, aan de andere zijde de heidevelden met een perseel moerassen, genaamd de Hemelgasten - elders leest men "Hemelrasten" - te zamen 700 lopense, hetgeen den transportant is reserverende bij deze.
Zijnde alle de voorgemelde goederen los, vrij en allodiaal en geen leensubjet aan de leenhoven van Brabant, behoudens en gereserveerd nochthans 's-lands dorpslasten, commeren, schouwen, wegen, stegen, waterlaten, usantien en servituten als daartoe zo van ouds regt als gewoontens wegen te vergelden en onderhouden zijn, staande en geborende. De kooppenningen bedragen 10.000 gulden enz. Aldus gedaan 17 maart 1798 binnen Sterksel.
Verkocht wordt niet een slagmolentje, ook als rosmolen te gebruiken, dat vroeger op de Aa moet hebben gestaan, maar wellicht al lang is verdwenen zoals een ander watermolentje dat iets verder op de Sterkselse Aa stond al in 1649 werd afgebroken door de drossaart van Cranendonk zeer tegen de wil van de eigenares de abdis van het adellijk nonnenklooster te Roermond op het landgoed Heugten.
Als de Franse revolutie de rechten heeft afgeschaft en de monniken van Averbode al uit hun bezit van Sterksel zijn verdwenen, dan nog blijkt even het bijzondere karakter van de oude vrijheid Sterksel, die nu geen vrijheid meer is. In geheel de Meierij van Den Bosch moet een andere staatsvorm komen. Men handhaaft de oude indeling van heerlijkheden en statendorpen, al of niet in verschillende dorpen verenigd, maar volgens het regerings reglement van 1803 zal elke eenheid een bestuur krijgen van 5 of 7 leden met 6 tot 8 gecommiteerden, die dan samen vergaderd de raad zullen vormen. In Sterksel, dat geheel op zich zelf staat en maar 55 inwoners telt, kan men de nieuwe maatregel niet toepassen en men zal hier dan maar volstaan met 5 bestuurders zonder gecommitteerden. Keizer Napoleon, die alle dorpen een maire geeft en de gecombineerde plaatsen gaat splitsen, moet voor Sterksel het tegenovergestelde doen. Hij combineert het met het afgelegen Soerendonk. In 1819 komt hier bij Gassel en in 1924 worden de drie dorpjes bij Maarheze getrokken.
De koper van het oude Sterksel in 1798 was Adriaan Pompen, in Leende woonachtig. Hij was getrouwd met Anna Dimphna van Engelen. Hun zoon Franciscus, in Leende op 8 Oktober 1784 geboren, kwam in het bezit van het uitgestrekte landgoed. De 5 boerderijen werden verpacht, een strooifabriek werd er opgericht en de eigenaar en diens opvolger bewoonden er een mooi gebouwde villa.
Omstreeks het einde der negentiende eeuw is het gehel landgoed met de pachthioeven oveergegaan aan de naamloze Vennootschap de Heerlijkheid Sterksel. Zij failleerde in 1922, waarna bij verkoop de goederen van het zo eeuwenoude Sterksel uiteenvielen.