Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer: 3 en 4, blz.73- 81
DE SINT PETRUS BANDEN KUNSTHISTORISCH BEZIEN
door: J.L.A.M.Coenen
Het is niet de eerste keer dat er in de Heemkronijk over de kerk en haar toren in Leende wordt geschreven(7). Het zal ook niet de laatste maal zijn; terecht, want dit laat-gotische kerkgebouw, dat nog maar kort geleden met de medewerking van Monumentenzorg is gerestaureerd, is deze aandacht waard.
OVER DE VROEGE BOUWGESCHIEDENIS
Leende wordt, voor zover thans bekend, voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1253(2). De oudst bekende schriftelijke bron waarin sprake is van een kerk, is een charter van 1285 (3). Hierin wordt door Willem, Heer van Horne en Altena, het patronaatsrecht van de kerken van Leende en Heeze geschonken aan het klooster van Keizerbosch te Neer. Dit hield o.a. het recht in, de voordracht op te maken voor de benoeming van een pastoor. Waar die kerk toen stond en hoe zij er heeft uitgezien, is niet bekend. Waarschijnlijk is het een houten gebouwtje geweest, zoals dat toen ook bij andere dorpskerkjes in deze contreien het geval was. Evenmin weten wij wanneer in Leende de eerste stenen kerk werd gebouwd, maar het vermoeden is niet ongegrond, dat de onmiddellijke voorganger van het huidige kerkgebouw een stenen kerk is geweest die op dezelfde plaats heeft gestaan. Zo bleek bij de onder leiding van architect Jos Cuypers in 1905 uitgevoerde restauratie van de toren, dat de fundering hiervan bestond uit gestort brikpuin, dat vermoedelijk afkomstig was van een voorafgaande kerk of toren. Ook steunen bepaalde bouwkundige sporen in het koorgedeelte van de kerk het vermoeden van een aanpassing van oudere bouwelementen van een reeds bestaand stenen koor van een eerder kerkgebouw aan het schip van de "nieuwe" kerk. Voor die aanpassing zou ook het feit kunnen pleiten dat de as van het koor niet geheel in het verlengde ligt van het schip (ligt iets naar het noorden gedraaid). Blijft echter, dat men bij gebrek aan gedocumenteerde bronnen over de vroege bouwgeschiedenis van de kerk, in het duister tast. De "Voorlopige lijst der Nederlandse monumenten van Geschiedenis en Kunst(4)” geeft op grond van vermoedens de volgende dateringen: koor ± 1400, schip 15de eeuw en toren tweede helft van de 15de eeuw.
Opvallend is de grootte van de kerk en de monumentaliteit van haar toren, indien wij in aanmerking nemen dat, toen deze werd gebouwd, Leende nog maar zeer weinig inwoners telde. Om de gedachten te bepalen: in 1512 waren er in Leende 171 "haardsteden" (5). Leende moet dan ook wel in die dagen betrekkelijk welvarend zijn geweest. Blijkbaar heeft de grote rijkdom van het toenmalige Bourgondische Brabant vanuit de stedelijke handelscentra hierop een uitstralingseffekt uitgeoefend. Ook kan het feit dat toen de Heren van "De Heerlijkheid Heeze en Leende" tot de machtigste edelen van het Hertogdom Brabant behoorden, wel een rol hebben gespeeld.
LAATGOTIEK
Alvorens nader in te gaan op het bouwwerk van de kerk en de toren, willen wij eerst iets zeggen over de bouwstijl hiervan in het algemeen. Veelal wordt de Sint Petrus Banden te Leende een laatgotisch bouwwerk genoemd. De laatgotiek is de stijlperiode die, grofweg aangeduid, ligt tussen de jaren 1350-1525. Dit begrip vergt echter een nadere specifikatie. Het beeld van de laatgotiek toont namelijk binnen onze landsgrenzen door plaatselijke tradities, aanwezige bouwstoffen, bodemgesteldheid enz., een aantal regionale varianten die, naast overeenkomsten, elk hun eigen kenmerken hebben. Zo kan onderscheid worden gemaakt tussen Schelde-, Brabantse-, Nederrijnse-, Maaslandse- en Kempense gotiek, van elk waarvan overigens het uitstralingsgebied verder reikt dan hun geografische benaming doet vermoeden.
Binnen dit scala van laatgotische stijlvarianten behoort het kerkgebouw van de Sint Petrus Banden te Leende tot het z.g. Maaslandtype. Deze vorm van gotiek treft men aan in een betrekkelijk ruim gebied langs de beide oevers van de Maas, lopend vanaf ongeveer de streek Dinant-Namen tot aan Nijmegen. Volgens Timmers is de kerk te Leende de meest noordelijke en bovendien de meest gave Maaslandse kerk die zich nog in ons land bevindt (6). Anders ligt dit wat de toren betreft, die als een vertegenwoordiger van de Kempense gotiek kan worden gezien en zelfs naast die van Oirschot, Vught, Sint-Michielsgestel, Hilvarenbeek en Asperen, tot de fraaiste Kempense torens kan worden gerekend.
HET EXTERIEUR VAN DE KERK
Het kerkgebouw is gebouwd volgens basilicaal plan. Dit betekent dat het middenschip hoger is opgetrokken dan de zijschepen, waardoor in dit hogere deel vensters kunnen worden aangebracht voor de direkte verlichting hiervan. In het middensohip heeft het kerkgebouw aan weerszijden vier korte spitsboogvensters. Daarnaast zijn ook de zijbeuken zelf, het transept (dwarspand) en het koor, van vensters voorzien. Alle raamtraceringen zijn vernieuwd. De beide zijbeuken zijn aan weerszijden langs de toren doorgetrokken, waardoor de eerste geleding hiervan goeddeels omsloten is. Oorspronkelijk had de kerk een transept dat maar betrekkelijk weinig buiten de gevellijn van de zijbeuken uitsprong. (Zie plattegrond l). Dit maar weinig uitspringende en bovendien lager dan het middenschip liggende dwarspand is karakteristiek voor de Maasgotiek. Aan de kruising van middenschip en dwarspand grenst een lager gelegen koorgedeelte dat wordt afgesloten met een driezijdige absis (koorafsluiting). Vooral aan de dwarsarmen, het koorgedeelte en de absis is sinds 1916 ingrijpend "gesleuteld". Zo werd in 1916/ 1917 het uit ±1400 daterende koor, dat overeenkomstig de Maaslandtraditie weer lager was dan het transept, door Jos Cuypers met ongeveer eenderde verhoogd. De oorspronkelijke hoogte is nog af te leiden uit de raamtraceringen en de verschillende steensoorten. De spanten van het originele houten tongewelf van het opgevijzelde koor bevinden zich nu nog boven de toen aangebrachte stenen overwelving.
ln 1939/1940 werd het koorgedeelte door architekt Geenen nog eens vergaand verbouwd. Hierbij vond o.a. aan de noord- en zuidzijde van het koor -in verbinding met het oude transept- een uitbouw plaats, die men kan zien als een soort van tweede, daarbij verder dan de oorspronkelijke, uitstekende dwarsarm. Hieraan werd aan de noordzijde nog de huidige sakristie gebouwd. (Zie plattegrond 2).
Weliswaar werd het kerkgebouw met deze uitbreiding met twee ruime kerkdelen ten behoeve van de kerkgangers vergroot, maar verloor het koorgedeelte zijn Maasland-karakter en werd het silhouet van deze laat-middeleeuwse kerk geweld aangedaan. Vanuit de oostzijde bezien, maakt dit deel sindsdien een wat "rommelige" indruk.
De van bakstenen opgetrokken muurvlakken van de zijbeuken worden ritmisch geleed door een viertal steunberen, waarvan de situering correspondeert met de inwendige indeling van het kerkgebouw.
HET INTERIEUR VAN DE KERK
Het middenschip van de kerk telt vier rechthoekige traveeën met daarop aansluitend een nagenoeg vierkante kruisingstravee. Aan deze kruisingstravee sluiten een noorder- en zuider-dwarsarm aan, die lager zijn dan het middenschip. De beide op hun beurt weer lagere zijbeuken zijn aan weerszijden langs de toren doorgetrokken en tellen dientengevolge elk een travee meer dan het middendeel. De kruisingstravee heeft een stergewelf. Het middenschip, de beide zijbeuken en de armen van het oude transept worden overspannen door oorspronkelijke zesdelige kruisribgewelven, waarbij de in de lengteas doorlopende kruisribben als een kenmerk van de Maaslandgotiek kunnen worden gezien. Een bijzonder kenmerk van deze stijlschool is eveneens het achttal ronde arduinen zuilen met hun typische Maaslandkapitelen, zoals men die ook in de Sint-Martinuskerk te Weert aantreft. ln tegenstelling met het z.g. koolbladmotief van de Brabantse gotiek, bestaan de kapitelen van de Maaslandse gotiek uit gestileerde, rechtopstaande en plat tegen de schacht gedrukte bladeren van het plompe- of lissebladtype. Dit type zuilen treft men aan in het gehele Maasgebied. Zij werden bij de groeve in de streek bij Namen op bestelling en op maat gemaakt en per schip en wagen naar de plaats van bestemming vervoerd. Leende is de meest noordelijke gelegen plaats waar men deze kapiteelvorm aantreft.
Op de van rozetten voorziene dekplaten van de kapitelen in het middenschip rusten bakstenen kolonnetten, die op hun beurt de kraagstenen van de gewelven van het middenschip dragen. Deze elementen zijn niet origineel. Zij werden in 1916 door Jos Cuypers aangebracht, toen hij de in 1853 met een stuclaag tot vierkante pilaren omgevormde zuilen blootlegde en deze in hun oude originele ronde staat terugbracht.
ln tegenstelling met de kraagstenen in het middenschip zijn die waarop in het dwarspand de gewelfribben rusten, origineel.
Met de verbouwing van het priesterkoor werden aan de noord- en zuidzijde hiervan vieringpijlers geplaatst, die zich door hun steensoort en bewerking (veel gladder) duidelijk onderscheiden van de genoemde Maaslandzuilen.
Met deze verbouwing werd o.m. ook het koorgewelf aanzienlijk steiler van lijn dan de overige gewelven.
DE TOREN
Aan de westzijde staat de monumentale Kempense toren met zijn karakteristieke bekroning, die tot in de verre omtrek het silhouet van Leende bepaalt. De toren dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 15de eeuw. Het uit baksteen opgetrokken gedeelte met een hoogte van 38,50 m en een bovengrondse omtrek van 62,50 m bestaat uit vier geledingen, die duidelijk ten opzichte van elkaar zijn gemarkeerd door driepasboogfriezen van natuursteen. De geledingen in de gevels stroken overigens niet met de "etages" in de binnenruimte van de toren. De onderscheiden geledingen worden tot een eenheid verbonden door overhoekse, naar boven toe afslankende steunberen, die vanaf de fundering doorlopen tot iets onder de spits. De zuidwestelijke steunbeer is in verband gemetseld met de veelhoekige traptoren, die wordt bekroond door een afzonderlijk spitsje. De eerste geleding van de toren is aan de noord- en zuidzijde deels door de zijbeuken ingebouwd en daardoor alleen aan de westzijde (kant van het kerkhof) geheel zichtbaar. Hierin bevindt zich een weinig fraaie neogotische ingangsboog, die in 1905 bij de torenherstelling op de plaats van het oorspronkelijke portaal dat was dichtgemetseld, werd aangebracht.
De geledingen van de toren zijn door lisenen in smalle spaarvelden verdeeld. De derde geleding bevat, behalve aan de westzijde -en dit is vreemd voor een Kempense toren- in plaats van de spaarvelden diepe spitsboognissen met een driedelige blindtracering. De vierde geleding, waarin de klokken hangen, heeft aan elke zijde twee door een midden- stijl gedeelde galmgaten. Het ruim 38 m hoge bakstenen gedeelte gaat over in een tot achtkant ingesnoerde fraai gevormde spits met een appelvormige bekroning.
Door de rijke behandeling van het metselwerk met spaarnissen en lisenen en door het toepassen van natuurstenen friezen en bogen, wordt het bakstenen deel van de toren, sterk verlevendigd.
Het bouwen van een toren was in de tweede helft van de 15de eeuw een karwei, waarover niet licht moet worden gedacht. Op 38 m hoogte is de muurdikte van de toren nog 1,85 m. Bij berekening blijkt dat dan voor deze toren ruim 1.000.000 bakstenen werden gebruikt. Nemen wij aan, dat een metselaar toen ongeveer 200 dagen per jaar werkte (uitval wegens vorst, regen, wind, zon- en feestdagen, enz.) en gemiddeld per jaar zo'n 75.000 stenen metselde. Zouden dan vier metselaars aan de toren hebben gewerkt met naar schatting zestien man overig personeel (sjouwers, opperlieden, timmerlieden, kraanlieden voor het ophijsen van materialen), dan betekent dit, dat onder deze omstandigheden, wel twintig man zo'n vijf jaar alleen al aan het metselen van de toren hebben gewerkt. Daarbij komt dan nog de benodigde tijd voor het bakken van de stenen, het timmeren van de eiken spits, het leiendekken, enz.
Maar weinig torenspitsen zijn bewaard gebleven in hun oorspronkelijke vorm en grootte. De bliksemafleider werd eerst in 1753 uitgevonden en heel wat spitsen en torens zijn dan ook een gemakkelijke prooi van onweer en/of storm geworden. Zo ook de torenspits van Leende, waarvan uit archiefstukken blijkt, dat in 1699 bij een onweer de bliksem sloeg "op het spit", waarbij "al het houtwerck werd geconsumeer, de clocken en uergewerck on stucken als mede een gedeelte van de kercke afgebrant ende op veeíe andere plaatsen aan het dack Beschadicht". Eerst na de beëindiging van de Spaanse Successie-oorlog in 1714 werd de herbouw aanbesteed. De hoogte zou moeten worden 86 voet "tot op het opperste deel van den appel ende met den maeckelaea daer het kruijs op staet 93 voet ende sal bestaen in vier verdiepingen tot den appel toe, ende onder den appel met uyt springenden lijsten, ende versterkens... beneffens een klijn toorntje boven den trap”. Ook zou men moeten "sorge draegen dat den toorn getimmert wort recht op zijn lijff" (7). Alzo geschiedde.
Naar alle waarschijnlijkheid wijkt de nieuwe torenspits af van haar voorganger. Nadien vonden nog verschillende reparaties aan "den toorn" plaats, o.m. in 1884 en in 1902 tengevolge van ernstige scheuren door slechte fundering. Deze reparaties bleken niet afdoende totdat, met subsidie van Monumentenzorg en onder leiding van architect Jos Cuypers, niet de gevolgen maar de oorzaak van de kwaal werden aangepakt, doordat met veel inspanningen onder de hele to- ren een nieuwe fundering werd aangelegd.
EEN ONOPGELOSTE VRAAG
Een onopgelost raadsel is de vraag wie de bouwmeester is geweest van de Sint Petrus Banden.
Op de eerste pilaar aan de noordzijde van het middenschip is, op de vijfde steenlaag boven de sokkel van de zuil, een eenvoudig in relief gebeeldhouwd "meesterteken" aangebracht. De voorstelling doet denken aan het Christusmonogram, waarbij de P is vervangen door een Latijns kruis en de elkaar kruisende zijbalken van de X-vorm bestaan uit een winkelhaak en een meetlat. Soortgelijke schildjes en tekens komen in meer middeleeuwse kerken voor, o.a. in de Sint Martinuskerk te Weert. Alhoewel wij niet uitsluiten dat het hier om het meesterteken van de bouwheer gaat, is evenzo mogelijk dat dit teken betrekking heeft op de steenhouwer of de leverancier van de Maaslandzuilen.
NOTEN
(1) Bij de samenstelling van dit artikel werd dankbaar gebruik gemaakt van: "Sint Petrus Banden te Leende", door A.Jansen en W.van Leeuwen. ln: Heemkronijk, 1979 nr.1. Voorts van de publikatie: Dijt gheyt aen der kijrcken van Leendt, uitg. van de Stichting Torenfeesten l974.
(2) Archief Abdij van Averbode, charter 189.
(3) Archief Abdij van Averbode, sectie ll, Charter 28.
(4) Zie: deel X, 's-Gravenhage 1931, p.231.
(5) L.de Cottereau. “Verslag over den toestand in de Meijerij in 1515“. In: Taxandria, 1922, jrg.29; p.25 e.v.
(6) J.J.M. Timmers; De Kunst van het Maasland II, blz.73.
(7) Dijt gheyt aen der kijrcken van Leendt, 1974, p.49-50.