Het voorspel ener Zesgehuchtense wind-volmolen

Heemkronyk jaar:1981, jaargang:20,  nr.3 en 4,  blz.34- 45

HET VOORSPEL ENER ZESGEHUCHTENSE WIND-VOLMOLEN

door: J.A. van der Meer

Wie zich verdiept in de geschiedenis van Geldrop komt zonder enige twijfel tot de ontdekking dat deze voor een groot deel bepaald is door de ontwikkeling van de textielindustrie waarmee haar bewoners zich reeds eeuwen geleden hebben beziggehouden. J. van Oudenhoven vermeldde in 1670 betreffende Geldrop, dat "de Coop-lieden trafijck ende manufactuere van Wolle-Lakenen daer seer voort gaet ende altijt gedaen heeft soo datter Coop-lieden sijn die hondert vijtigh ende twee hondert Menschen dagelijcx werck-geven int maken der Wollen-Lakenen midts daer seer populeus is”. (1)

In een beschrijving van Geldrop door S. Hanewinckel in 1798 leest men: "De Inwoners, die men op 1099 zielen schat, winnen voor het grootst  gedeelte, enige boeren uitgezonderd, den kost met het weven van wolle lakenen; zij weven dezelven vrij goed zodat de fijnsten wel eens voor  Leidsche of Verviersche lakenen worden verkocht: 'er worden ook enige andere gestreepte stoffen gemaakt". (2)

Hoewel deze bestaansbron thans nauwelijks meer van enige betekenis is, zijn er met name in het centrum van Geldrop nog duidelijke sporen van industriele aktiviteiten waarneembaar.

De textielnijverheid vond in deze plaats haar oorsprong in de huisnijverheid, welke op primitieve wijze werd beoefend. We vonden de huiswevers voornamelijk onder de boeren, bij wie het spinnewiel en het weefgetouw hadden gediend om in de eigen behoeften te kunnen voorzien, in ogenschouw nemend, dat het beoefenen van de landbouw nauwelijks mogelijk bleek bij gebrek aan goede grond en in het gunstigste geval extra werd bemoeilijkt door de gebrekkige regeling van de grondwaterstand. Het is begrijpelijk dat door de geringe opbrengst van de bodem de bewoners naar een andere bestaansbron moesten uitzien. Zo kwamen zij er toe om bij het vervaardigen van wollen stoffen een surplus te produceren en dit aan kooplieden te verkopen. Deze ontwikkeling werd nog versterkt doordat stedelijke bedrijven zich verplaatsten naar het platteland, waar minder drukkende lasten waren, een grotere vrijheid van beroepsuitoefening heerste en goedkopere arbeidskrachten ter beschikking stonden; de laatsten beheersten bovendien de techniek van het weven en spinnen (3).

Het produktieproces stond aan het eind van de 18e eeuw onder leiding van een aantal koopman-fabrikanten, de zogenaamde fabrikeurs, die gebruik maakten van kleine werkplaatsen met slechts enkele weefgetouwen, omdat de meeste wevers en spinners thuis werkzaam bleven. Het is vooral aan het energieke en voortvarende optreden van de fabrikeurs te danken, dat de textielindustrie zich in Geldrop verder kon ontwikkelen.

De fabrikeurs hechtten grote waarde aan een zelfstandig  ondernemerschap, wat ondermeer blijkt uit pogingen de verschillende fasen in het produktieproces zoveel mogelijk in eigen hand te houden. Hiermee geraken we aan het eigenlijke onderwerp van dit artikel, waarin we een dergelijke poging, om zich onafhankelijk te stellen, op de voet zullen volgen.

Het betreft hier een gemeenschappelijk initiatief van 21 Geldropse fabrikeurs om te komen tot de oprichting van een wind-volmolen, om daarmee zelf het vervaardigde laken te kunnen vollen. Hieronder dienen we de bewerking te verstaan, waarbij wollen weefsels gelijktijdig krimpen en vervilten, terwijl tevens een min of meer ingrijpende verandering van de struktuur van de stof ontstaat, zowel in- als uitwendig; inwendig door het aan elkaar vilten van de draden, uitwendig door het min of meer onzichtbaar worden van de binding onder de gevormde viltlaag. Het vollen kan om diverse redenen geschieden, zoals het verhogen van het warmtehoudend vermogen, de weerstand tegen slijtage en het weefsel een zachter gevoel te geven (4).

Voor het vollen van de lakens was in Geldrop reeds een volmolen  aanwezig. S. Hanewinckel maakt daar melding van wanneer hij schrijft: "Op dit Riviertjen liggen hier twee schone Molens, zijnde de éne een koorn- en de andere een olie- en volmolen". (5)

Zoals we zullen zien vonden de fabrikeurs dat de kapaciteit van deze molen onvoldoende was om alle lakens te kunnen vollen, waardoor zij genoodzaakt waren de lakens buiten Geldrop te vervoeren. Verhagen vermeldt dat dit in de 18e eeuw geschiedde in de volmolen onder Hoijdonk, gelegen tussen Breugel en Nederwetten (6). Zonder deze bewering in twijfel te willen trekken, moet worden opgemerkt, dat ook de molens van plaatsen zoals Stratum, Woensel en zelfs het noorden van de Zuidelijke Nederlanden het zogenaamde "Luikse" Geldropse laken volden.

Keren wij echter terug naar het uitgangspunt van deze beschouwing: "Is  gelezen addres van een aantal Burgers, Lakenfabrikeurs te Geldrop,  verzoekende, om daar bij aangehaalde redenen, authorisatie tot 't bouwen van eenen Wind-Volmolen aldaar."

Op 7 april 1796 ontvingen de Representanten van het Volk van Bataafs Braband van "de Burgers laken-fabrikeurs binnen den dorpen Geldrop” het hiernaast afgedrukte verzoek om "tot favoriteit van het Gemeene Best en tot voordeel der Arme en Kostwinnende Borgers, weegens het Lakenfabriek binnen deesen dorpe Geldrop, om binnen deesen dorpe  Geldrop te bouwen een Wind Volmolen tot voor de Lakens te kennen bereijden, om door dien Weg de Wollen Lakens op Zijn tijd te kennen vollen." (7)

ln het verzoekschrift maakten de fabrikeurs duidelijk dat de voorgenomen oprichting van een wind-volmolen in een dringende behoefte zou voorzien, ondanks de aanwezigheid van een water-volmolen, die tevens dienst deed als koren-, boekwijt- en oliemolen. De fabrikeurs achtten de kapaciteit van de bestaande molen onvoldoende. Daarbij wezen zij op het probleem dat "onze Rivier niet in staet is, om het  Water te Leeveren, tot de vierde part der hier gemaeckte lakens, te Bereijden of te vollen, en des Somers in het geheel niet ken vollen bij gebrek aen Water, en door die weg het fabriek moet stilstaan.”

Stagnatie in de bereiding van wollen stoffen en de daarbij behorende werkzaamheden, zoals het op tijd vollen van het laken, moest volgens de fabrikeurs noodzakelijk leiden tot een regelrechte katastrofe, omdat het ondermeer inhield dat zij niet in staat zouden zijn om "de Lakens te kennen Leeveren aen holland, welk voorheen geen plaets heeft gehad, en wij nu het geluk hebben bekomen, om in de hollandse provincie te mogen Leeveren".

De fabrikeurs vestigden er de nadruk op dat bij vermindering van de produktiviteit de kostwinnende burgers hun werkzaamheden niet meer konden voortzetten en dientengevolge in gebrekkige omstandigheden zouden komen te verkeren. Een reden temeer om over een eigen wind-volmolen te kunnen beschikken.

Volgens de ondertekenaren van het verzoekschrift boden de volmolens te Statum en Woensel ook geen oplossing om de lakens gevold te krijgen, omdat laken- en baijen stoffen uit Tilburg en uit de omliggende dorpen eveneens voor bewerking in deze molens werd aangeboden, hetgeen nog niet eerder het geval was geweest.

De lakenfabrikeurs hadden in feite altijd al problemen gehad om hun lakens op tijd gevold te krijgen. Daarom zagen zij zich al eerder genoodzaakt om de lakens buiten het territorium van de Bataafse Republiek naar het prins-bisdom Luik te vervoeren, wat evenwel tot nadeel had, dat het een grote verzwaring van financiële lasten met zich meebracht: "Swaere in- en uijtgaende Regten, en Swaere vraghtlonen."

De fabrikeurs ondervonden dit terecht als een belemmerende faktor voor hun produktiviteit. Zij verfoeiden de binnenlandse paspoorten, die nodig waren voor het vervoer van laken binnen de generaliteitslanden, alsmede de verplichting tot het betalen van de in- en uitgaande rechten, waardoor de toch al zo geringe winstmarge aanzienlijk smalde.

Voor alle vervoer binnen Staats-Brabant (na 1795: Bataafs- Brabant) moest tol betaald worden. Zo gauw de fabrikeur zich met zijn goederen buiten het dorp waagde, kon hij er zeker van zijn dat hem een of andere belasting werd opgelegd (8).

Het is duidelijk dat een dergelijk belastingstelsel de ondernemerszin weinig bevorderde. Het getuigt dan ook van moed en vastberadenheid, durf en initiatief, dat de Geldropse ondernemer zich hierdoor niet heeft laten afschrikken.

Het is begrijpelijk dat de fabrikeurs in het onderhavige belastingsysteem een sterk argument vonden om de oprichting van een eigen wind-volmolen te bepleiten, immers "zoo zoude zulks tot groot voordeel van de kostwinnende borger strekken, en tot nut van het algemeen, waertoe eenieder vaderlandschen borger op dient te werken, en ter harte te neemen, om Bataasch Braband des te meerder te doen triopheeren".

Het verzoek werd door de gewestelijke bestuurders ter advisering in handen gesteld van de Commissie van Algemeen Welzijn, Informatie en Organisatie, die op haar beurt besloot de municipaliteit (: de toenmalige benaming voor gemeentebestuur) van Geldrop om "Consideratien en Berigt" te vragen.

Nog diezelfde maand, te weten op 30 april 1796, berichtten de leden van de municipaliteit dat zij het initiatief van de fabrikeurs volledig ondersteunden: "Zoo is het dat Wij na rijpe overweegingen daer op geïnformeert hebbende het bij requeste geponeende conform de Waerheijd is daergesteld als Eijgentlijk wat aengaet, als dat tot Geldrop  op de Volmolen geene Zeekere bepaling kan wonden gemaekt, de hoeveelheijd van Lakens daer kunnen worden gevold maer in tegendeel  kunnen Wij verklaren als dat de Lakemfabrikeurs niet alleen naer den Landen van Luijk moeten met hunne Lakens, maer Zelfs naer het  Pruysche territoir en daer hunne Lakens moeten laten vollen en dezelfve  ook dikmaals bedorven tehuys krijgen, zoodat dezelve vol gaten zijn en  des Zoomers alhier tot Geldrop zoo Een gebrek aen water is als dat er Somteyts de geheele somer bijna niet kan gevold worden en op de  bijgeleegen molens niet kunnen worden geholpen en door dien oorsaken  naer andere Territoiren moeten wonden vervoerd". (9)

Het schrijven werd ondertekend door P. van der Elsen, president, en de schepenen H.L. van den Broek, Wilh.J. v.d. Heuvel en M. van Deursen.

Men had van het Geldropse bestuurskollege nauwelijks anders kunnen en mogen verwachten: zij behoorden immers tot de ondertekenaren van het verzoekschrift.

Het feit dat we deze namen ten tweede male tegenkomen berust niet op louter toevalligheid. Bij bestudering van de ontwikkeling van de Geldropse textielindustrie blijkt dat er veelal sprake is geweest van eendrachtige samenwerking tussen het gemeentebestuur en de fabrikeurs (en in latere perioden met de fabrikanten), hetgeen zijn oorzaak vindt in de rol, die de fabrikantenfamilies in het bestuur hebben vervuld.

Het samengaan van het uitoefenen van bestuurlijke taken met die van het ondernemerschap heeft tot voordeel van het ekonomische leven van de Geldropse gemeenschap geleid.(10)

Het verzoek van de fabrikanten kon echter niet zonder meer worden gehonoreerd.

Op 10 mei 1796 gaven de eigenaren en administrateurs van de volmolens te Woensel, Geldrop en Stratum in een aan de Representanten van het Volk van Bataafs Brabant gericht schrijven kort en bondig uiting aan hun bezwaar:

"Geeven reverentelijk te kennen de Eijgenaer en administrateurs van de resp. vol-molen te Woensel, Geldrop, en Stratum, dat zij in ervaring zijn gekomen, dat er eenen requeste gepresenteert zouden zijn of worden aen Ulieden om Octrooij tot het eerigeren van eenen nieuwen Vol-Molen te Geldrop, 'twelk in prejudicien zouden verstrekken van de subalternen, waeromme zij zig keeren tot Ulieden met ootmoedig verzoek, om de voorn. requeste te wijzen van de hand, ofwel alvorens daer op te  disponeren dezelve te stellen in handen van de ondergeteekenden om  Ul. daer op hun belang voor te draegen, en deze aen te neemen voor  antidolael."

 

De eigenaar en administrateurs van de volmolens te Woensel, Geldrop en Stratum gaven hiermee te kennen dat zij hun eigen belangen bij voorbaat veilig wilden stellen. De opkomende konkurrent moest worden bestreden.

Na deze snelle reaktie van de eigenaren van volmolens lag de gehele kwestie stil. De Geldropse lakenfabrikeurs waren niet de enigen, die zo'n verzoek hadden ingediend. De gewestelijke bestuurders beraadden zich daarom op het formuleren van algemene richtlijnen, hetgeen veel tijd in beslag nam.

Na ongeveer anderhalf jaar werden de eigenaar en administrateurs door de Commissie van Algemeen Welzijn, Informatie en Organisatie in de gelegenheid gesteld hun bezwaren uiteen te zetten en werd hen om een "contra belang" gevraagd. Op 4 november 1977 verzonden zij een uitvoerig schrijven, waarin alle argumenten die door de indieners van het verzoek naar voren waren gebracht ernstig werden bekritiseerd. (12)

Allereerst vestigden zij er de aandacht op dat de adressanten zich baseerden op de verkregen vrijheid en rechten van de mens, hetgeen volgens hen niet inhield dat daarmee het wettig verkregen recht van anderen kon worden aangetast.

Voorst stelden zij dat het als een vaststaand feit moest worden beschouwd dat "het erigeeren en onderhouden van Molens, zaaken zijn, die zoo uit haar aart en natuur, als bijkomende omstandigheeden zeer kostbaar zijn, en daarom niet licht ondernomen worden, zonder een gegrond vooruitzigt dat de revenues daar van te proveniéren aan een en  ander eenigsints zullen beantwoorden". Zij wezen er in dit Verband op dat "ook die geenen, welke daar toe, na het Vereischte Octrooij te  hebben verkreegen zodanig Kostbaar pand hadden daargesteld,  vervolgens in de verpondingen Beede en reëele omslagen getauxeert, en actueel betalende zijn, na proportie van het voordeel 'tgeene zij geoordeelt wierden daan van te kunnen genieten".

Vervolgens deelden zij mede, dat destijds de verwachting was gewekt "dat op zodanig een plaats geen tweede molen, zoude gepermitteert worden, terwijl uit het hiervoor gepromitteerde noodwendig  voortvloeit, dat indien zulks geschiede daar door Zeeker de inkomsten van den eerst geeriteerde molen aanmerkelijk verminderen, zoo niet geheel vernietigd zoude worden en dat alzoo de Kosten tot de oprichting  gedaan, en nog jaarlijks aan het onderhouden moetende aangewend worden, geheel of ten deelen Vrugteloos zoude worden, en ook de  Lasten hier voor gemeld, niet meer aan den Lande opgebragt, immers met geen billijkheid op den voorigen voet meer gevergt Worden”.

Toegegeven moet worden dat men de eigenaren enig oog voor de realiteit niet kan ontzeggen. Vele varkens maken de spoeling nu eenmaal dun. De toestand werd zorgelijk, als de financiële verplichtingen aan de staat niet meer konden worden nagekomen.

De eigenaren stelden voorts dat het eerstverleende octroij tot oprichting van een molen goedbeschouwd tegenover anderen een exclusief recht opleverde. Zij wezen daarbij op de mededeling van de adressanten dat er in Geldrop en verscheidene andere plaatsen reeds water-volmolens aanwezig waren. Volgens de bezwaarden zou hieruit duidelijk blijken dat het ingediende verzoek met het verworven recht van de huidige eigenaren in strijd was. Ook de aangevoerde argumenten van de fabrikeurs dat slechts een vierde gedeelte van de vervaardigde wollen stoffen door de volmolen te Geldrop gevold zou kunnen worden en er in de zomer zelfs in het geheel niet gevold zou kunnen worden, trokken zij sterk in twijfel en werden betiteld als "reedenen, die geheel gratio, en zonder bewijs zijn ter neder gesteld, en bij nader onderzoek veel al geen  steek zouden kunnen houden". Wat betreft de bewering dat het voor de fabrikeurs onmogelijk was de lakens in Woensel en Stratum te laten vollen en derhalve aangewezen waren op gebieden buiten de Republiek konden de eigenaren weinig begrip opbrengen. De fabrikeurs zouden hiertoe niet zozeer uit pure noodzaak dan wel uit eigen voorkeur hebben besloten.

De bewering "dat het oprichten van eenen windvolmolen zoude  strekken tot favoriteit van het Gemeene best, en om Bataavsh Braband des te meer te doen triompheren" deed wel groots en belangwekkend aan, maar klonk hen vreemd in de oren, omdat het er in feite weinig toe doet "of de lakens welke te Geldrop gefabriceert worden, op een nieuw op te richten wind-volmolen, dan op d'oude watervolmolens gevolt worden, mits zulks maar behoorlijk geschied".

ln de laatste mogelijkheid hadden de eigenaren het volste vertrouwen, mits de "addressanten maar dezelve lakens ter gelegener tijd aldaar bezorgen". Zij voegden daar aan toe, "dat het nut van het algemeen meer bevordert zal worden, indien in dit opzicht bij het oude wordt Verbleven, om dat dan als voorzegt aan de eene Zijde het verkregen regt  der actueele bezitters van de geoctroijeerde volmolens ongeschonden  blijvt: en aan de anderen Kant ook de 'S lands en dorps Lasten geen  gevaer lopen om uit dien hoofden vermindering in hun reëele Lasten te  ondengaan”.

Redenen voor de ondergetekenden te verzoeken negatief op het verzoekschrift te beschikken.

Op 16 november 1797 verscheen het eindrapport van de Commissie van Algemeen Welzijn, informatie en Organisatie (hetgeen U hiernaast afgedrukt vindt):

"Uw Committe de motives in den requeste vervat met attentie  geexamineend hebbende, als mede gelet op de gunsige berigten den municip. van Geldrop en geconsidereerd, dat het geponeerde der Contraberigteren, als Zig voornamentlijk grondende op een aan hun bij het vorig bestuur quasi verleend exclusief recht, niet in aanmerking kan komen.

Zo heeft Uw Committe d'Eer, Ul., in aanschouw neemende de  noodzakelijkheid, om alle fabrieken en Trafiquen in dit gewest zo veel mogelijk te doen bloeijen en floreren, te adviseren het verzoek den  addressanten goedgunstig toetestaan, Onder de bepalingen bij het verleenen van octroijen van Wind-Volmolens door Ul. gestatueerd en  hier van aan de addressanten te verleenen octroij in forma". (13)

Op 23 november 1797, werden de lakenfabrikeurs aangeschreven met het verzoek om de plaats aan te geven, waar de nieuwe wind-volmolen zou komen te staan. Uit het antwoord blijkt "dat zij de gezegden Windvolmolen zullen stellen, binnen Geldrop, aan de zijde van de Rivier, oostwaarts beneden de Watermolen, ter plaatse genaamt de Gemeentes  Weerd". (14)

Vervolgens wendde de Commissie zich op 15 januari 1798 tot de municipaliteit van Geldrop "ten einde ons binnen agt dagen op te geven, of door het stellen van dien molen, ter voors: plaatsen eenige nadeel aan geerfdens en nabuuren word toegebracht”.

Het gemeentebestuur bleek niet in staat te zijn binnen de gestelde termijn de nodige gegevens te verschaffen, want op 16 april 1798 werd zij wederom aangeschreven (15), evenwel met het zelfde resultaat. Waarschijnlijk is de oprichting van de molen niet direkt doorgegaan, omdat het toch een te kostbare aangelegenheid zou zijn geweest. Het verklaart tevens waarom het toenmalige gemeentebestuur niet heeft gereageerd. De oprichting van de wind-volmolen kon echter wel gerealiseerd worden, toen de ekonomische omstandigheden aanmerkelijk verbeterden. Met name in de Franse Tijd (1810-1813) maakte de textielnijverheid in Brabant een periode van grote bloei door (16). Ook Verhagen toont dit aan met betrekking tot de situatie in Geldrop (17).

In 1813 beschikten de 21 Geldropse fabrikeurs uiteindelijk over de wind-volmolen, die weliswaar niet in Geldrop, maar in de gemeente Zes Gehuchten was geplaatst.

Wel blijft echter de vraag waarom deze molen nu juist in Zes Gehuchten is opgericht. Wellicht dat deze vraag aanleiding geeft tot een volgend onderzoek.

Bronvermelding en annotatics:

(1) Beschrijvinge van de Meijerije van s’Hertogen-Bossche, Oudenhoven, J.van, 's-Hertogenbosch 1670, p.31.

(2) Reize door de Majorij van 's-Hertogenbosch in den jaare 1798, Hanewinckel, S., Nijmegen 1803, p.464-465.

(3) De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw, Brugmans, I.J., Utrecht 1971, p.54.

(4) Grote Winkler Prins Encyclopedie, deel 197, Amsterdam/Brussel, p.506.

(5) Hanewinckel, t.a.p.

(6) Geldrop: economische-statistische beschrijving  van een industriële plattelandsgemeente vanaf het begin  der 19e eeuw, Verhagen, F.B.A.M., Eindhoven 1945 (Dissertatie Tilburg), p.24.

(7) Gewestelijke Bestuursarchieven Noord-Brabant (1795- 1814), no.95. Resolutieboek van de Representanten van het Volk van Bataafsch Braband d.d. 7 april 1796, no.53.

(8) Verhagen, t.a.p., p.18.

(9) Ingekomen stukken van de Commissie van Algemeen Welzijn, Informatie en Organisatie, no. 18.

(10) Verhagen, t.a.p., p.130.

(11) Gewestelijke Bestuursarchieven Noord-Brabant (1795- 1814), no. 19.

(12) lbidem, no. 30.

(13) Ibidem, no. 141.

(14) Ibidem, no. 102.

(15) lbidem, no. 103.

(16) Ontwikkelingslijnen eb Scharnierpunten in het Brabantse Industriële bedrijf 1777-1914, Eerenbeemt, H.F.J.M. v.d., p.48.

(17) Verhagen, t.a.p., p.30.

Ga terug