Iets over duivekaters

Heemkronyk jaar:1981, jaargang:20,  nr.3 en 4,  blz.98- 102

IETS OVER DUIVEKATERS

Door: H.C.R. van de Coolwijk

Jaarlijks, op de eerste dag van het jaar, gaat een delegatie van het bestuur van onze heemkundevereniging op pas om haar beste wensen voor het nieuwe jaar aan te bieden aan de burgemeesters van de vier gemeenten binnen het heemgebied van de vereniging. Op zich is daar niets bijzonders aan. Maar die wensen gaan traditioneel vergezeld van een duivekater. En dat is wel bijzonder, of toch niet?

Wat is daarvan de achtergrond, waarom gebeurt dat?

En wat is nu eigenlijk een duivekater, waar komt hij vandaan? Komt hij alleen in onze streek voor, of ook elders?

Ziedaar enige vragen, die uitnodigen tot een wat nadere beschouwing, tot een wat "verder kijken dan de neus lang is"; vragen, waarop ik hoop in het navolgende een antwoord te geven. Daarbij acht ik de toonzetting van deze Jubileumheemkronyk niet zozeer geëigend voor het largo van een diepgaande analyse van "het verschijnsel duivekater", doch veeleer voor het allegro van een korte scheLs en luchtige opsomming van een aantal wetenswaardigheden over duivekaters.

Als gids bij onze terreinverkenning laat "De grote van Dale", doorgaans onze steun en toeverlaat, ons danig in de steek; een verwijzing naar "deuvekater" en daar de vermelding "fijn zoet Brood, Kerstbrood" is alles. Meer steun vinden we bij de "Grote Winkler Prins", die ons niet alleen een veel uitgebreidere omschrijving biedt, maar daarenboven een verwijzing naar een tweetal boekwerkjes: Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in de folklore van J.H. Nannings en Feestbrood in Midwintentijd van D.J. van der Ven. In deze twee geschriften vinden we inderdaad een veelheid van interessante gegevens over "onze duivekater, waarvan ik dan ook dankbaar gebruik gemaakt heb bij het schrijven van dit artikeltje.

Voor de oorsprong van de duivekater moeten we heel ver terug, tot de Germaanse tijd. De oude Germanen onderscheidden slechts twee jaargetijden, nl. zomer en winter; deze laatste begon dan omstreeks eind september, begin oktober wanneer de oogst binnen was, en duurde tot de dagen weer begonnen te lengen, begin januari. Het einde van deze  duistere en sombere winterperiode werd gevormd door de Joeltijd (volgens de geleerden is "jul" afkomstig uit het Indo-Germaans en betekent zoveel als "bezweren" of "betoveren").

In de Joeltijd moesten de boze geesten verdreven worden (1) en de goden weer gunstig gestemd en moest voor de ophanden zijnde zomer de vruchtbaarheid van land en gewas worden afgesmeekt.

ln deze periode werden dan ook veelvuldig offerfeesten gehouden, waarbij op grote schaal dieren, ook katten, werden geofferd.

Toen de Germanen van de Romeinen de techniek van het bakken hadden geleerd, werden de dieroffers langzamerhand vervangen door offers van deeg, die vanzelfsprekend zeer vaak de vorm hadden van de oorspronkelijk geofferde dieren of delen daarvan.

Dit moet dan ook de verklaring zijn voor de vele beender- en katergebakken, die heden ten dage nog op diverse plaatsen voorkomen, zowel in eigen land als ook in het buitenland.

In het verlengde van deze verklaring lijkt de veronderstelling dat de naam "duivekater" is afgeleid van "duivelkater", erg voor de hand liggend. Meer voor de hand liggend in ieder geval dan de wel eens gehoorde opvatting dat de naam afkomstig zou zijn uit de tijd van de na de opheffing van het Edict van Nantes in 1685 ondermeer naar de Nederlanden uitgeweken Franse Hugenoten en dan een verbastering zou zijn van "deux fois quartre", waarmede een broodje werd bedoeld, dat tweemaal zo groot was als een "quatreduut", een broodje van vier duiten, ons kadetje!

Deze verklaring is des te onwaarschijnlijker, omdat we het woord "deuvekater" al tegenkomen in een tweetal in 1616 geschreven blijspelen. In "Moortje" van Bredero lezen we immers:

"En alle Drie Koningen stuurden zij ons een mooie deuvekater."

en P.C. Hooft laat Reym in zijn "Warenar" zeggen:

"Ik win nou vijf guldens ‘s jaers

en ien paer nuwe klompen

tot men deuvekater."

Ik houd het er dus op, dat onze duivekater oorspronkelijk "duivelkater" heette, waarbij "kater" best wel eens een verbastering zou kunnen zijn van het oude woord voor koek "kakr"

Overigens komen we de duivekater ook tegen in Zweden, waar met de naam "Döfvelskatt" een speciaal Lucia-brood wordt aangeduid, waarin heel duidelijk de vormen te herkennen zijn van de bij ons bekende duivekaters. Over dit voorkomen van duivekaters, juist in Zweden, behoeven we ons niet te verbazen, wanneer we bedenken dat het met name de Hollanders zijn geweest, die zich in het begin van de zeventiende eeuw als kolonisten vanuit Sleeswijk-Holstein in het zuidelijk deel van Zweden, in Väster- en Östergötland vestigden. Ook waren het vooral de Hollanders, die op verzoek van de Zweedse koning Gustaaf ll Adolf, een belangrijke rol hebben gespeeld bij de bouw en organisatie van de stad Göteborg. De tweede burgemeester van Göteborg was zelfs een Hollander, namelijk de uit Haarlem afkomstige Jakob van Dijck! Trouwens niet alleen in Zweden komen we gebak tegen dat in vorm een grote overeenkomst vertoont met onze duivekater; ook in het Zwitserse en Tiroler alpengebied worden duivekater-achtige midwinterkoeken gebakken en in Vlaanderen kent men de "Vollaard", die een duidelijk herkenbaar duivekatermodel heeft.

Als we ons een voorstelling willen maken van hoe een duivekater er dan wel hoort uit te zien, wordt ons de helpende hand geboden door een der meest geniale meesters van onze zeventiende eeuwse schilderkunst, Jan Steen. Op diverse van zijn schilderijen zien we duivekaters afgebeeld, onder andere ”Het Driekoningenfeest" (1662), "Sint-Nicolaasfeest" (1668) en het uit 1658 daterende "Bakker Oostwaaad en zijn vrouw", waarvan hier een afbeelding is opgenomen.

Duidelijk herkenbaar, in het middelpunt van het schilderij, zien we tegen de muur van de bakkerswinkel een duivekater staan: een langwerpig brood, in het midden breed, naar de uiteinden smal toelopend met knobbelvormige uitwassen. Het brood vertoont grote gelijkenis met een schenkel of scheenbeen, met knobbels aan het eind, die het gewricht moeten voorstellen.

De duivekater die jaarlijks door het bestuur van onze heemkundevereniging wordt aangeboden, de ook wel "Nieuwjaartje" geheten Heezer duivekater heeft deze scheenbeenvorm ook; evenals de bekende duivekaters van Nieuwendam, van Roelofarendsveen en van Nieuwkoop. De duivekaters van Zaandam daarentegen hebben de knobbelvormige uiteinden verloren en daarmede goeddeels de scheenbeenvorm, terwijl de duivekaters uit Scheemda niets meer van de oorspronkelijke vorm behouden hebben.

Niet alleen in de zo juist genoemde plaatsen, maar ook dichter bij huis in Brabant vinden wij duivekaters; onder meer in Rijsbergen, Huybergen en Zundert behoren zij tot de plaatselijke specialiteiten.

Met deze topografische rondgang is onze terreinverkenning ten einde gekomen. Met het oplichten van een tipje van de sluier van mystiek die onze duivekater onmiskenbaar omgeeft, hoop ik de betekenis van de jaarlijkse aanbieding van deze duivekaters door ons bestuur in een ander kader te hebben geplaatst.

Annotaties:

(1) In dit verband valt ook te denken aan het in sommige plaatsen nog in zwang zijnde gebruik om op Driekoningen "met de rommelpot of foekepot te lopen", duidelijk bedoeld om de boze wintergeesten te verdrijven.   

 

Ga terug