Heemkronyk jaar:1981, jaargang:20, nr.3 en 4, blz.155- 169
"EEN CIERAAD DER GEMEENTE", DE NEGENTIENDE-EEUWSE
ST. MARTINUS TE HEEZE
Door: W.van Leeuwen
Mede tekenend voor de snelle veranderingen die het Brabantse dorp in de loop der eeuwen heeft ondergaan, is de snelle opeenvolging van nieuwe kerken. Het terugwinnen van een eigen identiteit in de vorige eeuw kreeg vorm in aanpassingen en vernieuwingen. De Kerk die in de Nederlanden eeuwenlang een missiestatus had gehad - deze in feite pas in 1853 verloor - ging zich opnieuw organiseren in hecht verband en maakte haar positie herkenbaar in bouwwerken. Veel dorpen kregen een dominante bebouwingsgroep van kerk, pastorie, liefdegesticht en een of meer scholen. Ook in Heeze vond dit proces plaats: van verlaten middeleeuwse kerk naar een eerste schuurkerk, van een intussen vernieuwde schuurkerk naar een "waterstaatskerk" en tenslotte naar de in traditioneel Brabantse vormen gebouwde kerk van H.W. Valk.
Deze bijdrage konsentreert zich op de "waterstaatskerk" met haar toren, waarvan nu alleen nog afbeeldingen en bronnen getuigen, die echter toelaten geschiedenis en karakter van dit gebouw in woorden op te roepen.
EEN NIEUWE KERK
Het akkerdorp Heeze bezat sinds de vijftiende eeuw een kerk die centraal tussen de gehuchten in de akkers lag en na de onttrekking aan de r.k.-eredienst in ernstig verval raakte. In de buurtschap Eimerick werd in 1681 een schuurkerk gebouwd waaromheen zich een nederzetting ontwikkelde. De lint- struktuur hiervan werd in de negentiende eeuw versterkt toen de aanleg van de spoorlijn Eindhoven-Weert leidde tot bedrijvigheid met een niet-agrarisch karakter. Temidden hiervan stond tot de afbraak tussen 23 september en 8 november 1933 de lage, brede kerk, de toren met uivormige opengewerkte spits gesecondeerd door de dakruiter boven het kerkkoor.
De schuurkerk, vernieuwd in 1780 naar een bestek van Toon van der Horst uit 's-Hertogenbosch, is ons goed bekend uit het bestek en de afbeeldingen in de "Kronyk van Heeze".
Het eenvoudige driebeukige gebouw had in 1805 grotere ramen gekregen aan weerszijden van het priesterkoor en in 1815 kwam een torentje gereed, dat onder pastoor De Zeeuw - van 1813 tot 1819 te Heeze - gebouwd werd "om de gemeentenaren genoegen te geven, en de gemoederen voor mij te winnen", hoewel de toestand van de kas het eigenlijk niet toeliet. Het bestek was van Van Driel te Mierlo, "eenen grooten Mechanicus die deze plaats op 't einde der kerk ook heeft geordineerd". Er gaat een intekenlijst rond en ook bijdragen in natura (hout) worden verkregen (1).
Pastoor J. Gast die in 1819 naar Heeze komt, streeft echter van het begin af aan naar de bouw van een nieuwe kerk. Vanaf 1822 worden er rekesten naar de koning gezonden om subsidie. Op 9 december 1827 schrijft het kerkbestuur nogmaals dat de schuurkerk onbruikbaar is: het muurwerk is te zwak om verhoogd en verbeterd te kunnen worden, de ventilatie is slecht en de 718 zitplaatsen moeten er zeker 1200 zijn (2). Op 6 juni 1828 worden tekening, begroting en een overzicht van de verwachte bijdragen der parochianen verzonden aan de distriktskommissaris te Helmond: de totale kosten zijn fl. 10.864,37, de parochianen hebben ingetekend voor een bedrag van fl. 2.100,- terwijl arbeid en vervoer door parochianen voor resp. fl. 178,50 en fl. 488,12 zijn geboekt (3). De beloofde 2100 gulden bleken echter niet opgebracht te kunnen worden (4). Op 25 augustus wordt eindelijk een subsidie van fl. 5.000,- toegezegd. Aannemer van het werk en opsteller van "Bestek en conditie voor de kerk van Heeze” was Adriaan van Gaal uit Geldrop (5). Hij hield samen met de al genoemde Piet van Driel ook het toezicht (6). Het ontwerp der kerk was gemaakt door J.H. Laffertee uit 's-Hertogenbosch, een der bekende architekten in die tijd (7). ln 1833 wordt aan Van Gaal namens Laffertee wegens geleverde tekeningen 25 gulden betaald (8). Van Gaal heeft waarschijnlijk het ontwerp uitgewerkt en voor aanbesteding gereed gemaakt, een werkwijze die toen heel gebruikelijk was. Het uitgebreide architektenburo zoals we dat nu kennen bestond nog niet.
Het was noodzakelijk geworden van de overheid toestemming te verkrijgen voor kerkelijke bouwaktiviteiten, sinds het koninklijk besluit van 16 augustus 1824, dat voornamelijk voortkwam uit de ontevredenheid met het beheer van kerkbesturen. Het stelde subsidie in het vooruitzicht, maar de overheidskontrôle werd er zeer door versterkt. De kosten en wijze van financiering van elke bouwaktiviteit moesten nauwkeurig worden opgegeven (9). Overbodige uitgaven werden niet toegelaten. Dit verklaart gedeeltelijk het eenvoudige karakter van veel van de nieuwe kerken. ln Borkel (afb.1) - waar reeds in 1836 een bestek gemaakt was - mocht per 100 kommunikanten 22 m2 beschikbaar zijn, een voorschrift dat een strenge kontrôle gemakkelijk maakte. Uiteindelijk werd in 1844-1845 gekozen voor een kerk van het type Oyen, nadat eerst de typen Cromvoirt en Soerendonk overwogen en te rijk bevonden waren (10).
Het parochie-archief bevat veel informatie over kosten en verloop van het werk, met name de "Kronyk van Heeze" bevat veel gegevens over de bouw, die vrijwel parallel liep met de bouw te Someren van een kerk die vergelijkbaar was met Heeze (11).
Om de kosten te drukken wilde men het materiaal van de middeleeuwse kerk in de akkers gebruiken, waarvan 15 augustus 1828 het dak en gewelf voor het grootste deel waren ingestort. Op 16 oktober verkreeg men de goedkeuring voor de aankoop van de opstand van de kerk, die op 23 oktober plaats vond, waarna reeds de volgende dag de afbraak begon. Op 31 maart 1829 arriveerden de balken en het overige houtwerk uit Dordrecht. Hendrik Jansen, metselaar te Heeze, had het leggen van de fundering en het opgaande muurwerk tot de raamdorpels aangenomen. Hij gebruikte voor de funderingen en gedeelten van de binnenmuren het materiaal van de oude kerk en begon op 19 mei. Het buitenmuurwerk werd opgetrokken met 111.000 stenen uit een door J. van Dussel aangelegde steenoven op het Rulsche Heike die op 27 juni gereed was en waarvoor hij in mei en juni werd betaald (12).
Het bovengrondse deel van de kerk werd op 10 november aanbesteed aan de Heezer timmerlieden Willem van Deursen, Jan van den Berg en Jacobus van Deursen. Het metselwerk boven de raamdorpels werd niet verder aanbesteed maar in dag-geld uitgevoerd.
Het ijzerwerk werd op 10 april 1830 aanbesteed en op 15 mei werd een begin gemaakt met het richten van de gebinten, het binnenwerk van de zuilen en architraven dat niet uit metselwerk maar hout bestond. De pilaren hadden een houten kern en een mantel van latten en stuc, opgevuld met hooi, een eenvoudige maar doeltreffende konstruktie (13). Op 6 augustus stelde men de kappen waarna op 24 augustus een tweede steenoven gestookt werd.
In de beide volgende jaren is men "ondanks de Beweging in België zoetjens en zagt blijven voortwerken" (14). De inkwartieringen hadden ongetwijfeld een slechte invloed, ook op de bouw te Someren.
Op 2 april 1831 hangt men het klokje in de dakruiter en op 15 juni koopt men te Utrecht 1680 blauwe en 137 "gecouleurdede" plavuizen voor fl.730,22. Pas op 21 oktober 1833 lezen we dat "het Groot Altaar, predikstoel en banken te Heeze uit de oude strooije kerk in de nieuwe kerk over gebragt" worden. De totale kosten van het gebouw waren toen meer dan verdubbeld tot een totaal van fl. 23.211,10.
Op 24 oktober wijdde pastoor Johannes Gast de kerk en deed er de eerste H. Mis. Het al eerder te Gemert gekochte orgel wordt geplaatst en vergroot door A. en J. Franssen, orgelmakers (15).
Het instrument wordt in zijn nieuwe kas voor het eerst bespeeld in april 1835, tijdens het lof op de twaalfde en op paasdag. De oude schuurkerk wordt intussen in september en oktober 1834 gesloopt. Verdere bouwaktiviteiten vinden voorlopig niet plaats, afgezien van het bouwen van een nieuwe stalling en schop nabij de pastorie in 1841 en het stichten van een congregatiekapel (afb.2) aan de pastorie in 1857 (16).
DE TOREN VAN 1852-1853.
In een niet gedateerd en ook verder oningevuld rekest van pastoor en kerkmeesters aan de koning lezen we dat de oude kerk is afgebroken en de nieuwe kerk gereed is "in dier voege dat dezelve onder de nieuw gebouwde kerken weinig haars gelijken vindt, en als een cieraad der gemeente kan geacht worden". De Laat-Middeleeuwse toren in de akkers is echter zo vervallen, dat voor de klokken gevreesd moet worden. Men wil de oude toren afbreken en volgens tekening met gebruikmaking van het afkomende materiaal een nieuwe toren bouwen. De naam van de architekt, de datum en de geschatte kosten blijven oningevuld (17). Later schrijft pastoor Gast in het "Memoriale Parochiae" dat hij met de torenbouw begonnen is, de totale kosten zullen fl. 6.000,- bedragen en de tekening is genomen naar de toren van Erp (afb.3) (18). Pas na veel moeilijkheden met gemeente en Gedeputeerde Staten - de korrespondentie hierover is zeer uitgebreid - bereikt men een akkoord: de gemeente geeft fl. 2.000,- subsidie en de klokken uit de oude toren, maar blijft deze onderhouden in ruil voor het recht ze bij brand en publieke festiviteiten te mogen luiden.
Centraal probleem was geweest dat de oude toren eigendom van de gemeente was, terwijl de doortastende Mgr. J. Zwijsen in zijn goedkeuring van de torenbouw op 13 maart 1852 geëist had, dat de nieuwe toren eigendom van het kerkbestuur moest blijven. Het kerkbestuur verzekert hem echter dat "de nieuw te bouwen Toren (....) die aanschouwelijk is voor een ieder niet minder als die van Erp zal wezen. Wat verlangt men dus meer" (19).
Opzichter van de bouw was Lucas van Gaal uit Geldrop, zoon van Adriaan van Gaal die de oude kerk gebouwd had. De in de toren opgehangen klokken luidden echter pas voor het eerst bij de begrafenis van de bouwheer, pastoor Gast, op 19 juni 1854. Zijn opvolger, Casp. van de Ven, zou de laatste werkzaamheden aan de toren laten verrichten (20). Dit betekende het einde van de bouwaktiviteiten van de parochie. In het kerkarchief keren wel posten voor onderhoud terug. Uit het "Klein Register der ontvangsten en uitgaven van de R.K. Kerk van Heeze ingericht volgens de tabel der gedrukte rekeningen en verantwoordingen van af mijne komst aan de Pastorij tot ....." van pastoor Van de Ven (deze was pastoor tot 1862) blijkt dat J. Verweyen, A. Verberne, A. Toemen, J. Bayen, de smid M. Jansen en de leidekker A. Hurkmans geregeld betaald worden voor werkzaamheden. In 1879 worden dakruiter en dak gerepareerd, in 1885 worden meer en ruimere ventilatiebuizen in het plafond aangebracht (21) en in 1891 herstelt men de toren. De pastorie van 1686 wordt in 1874 voor afbraak verkocht, in 1884 plaatst men een nieuw ijzeren hek voor kerk en pastorie (22) en in 1881 wordt het nieuwe Nicasiusgesticht ingezegend dat ten dele het perceel van de oudste pastorie inneemt (23).
DE KERK EN DE KERKBOUW IN DE EERSTE HELFT VAN DE 19E EEUW.
Het gebouw dat in 1853 zijn definitieve vorm gekregen had, domineerde meer dan de oudere schuurkerk het dorpsbeeld ter plaatse. Het was een eenvoudige baksteenbouw van zes gewelfvakken en drie beuken. Het muurwerk werd slechts door steunberen geleed, de rondboogramen hadden eenvoudige rechtopgaande montants waartussen glas-in-lood was gevat. Het koor was smaller dan het schip en werd geflankeerd door lage aanbouwen onder zadeldaken, waarin bergruimten en sacristie.
Hoe de ingang eruit zag voor de bouw van de toren is niet bekend: waarschijnlijk was de gevel in drieën geleed als afspiegeling van de indeling in middenschip en zijbeuken. Na de torenbouw bleven alleen de zijgedeelten met hoeklisenen, blindnissen en ingezwenkte gevellijnen nog zichtbaar. Inwendig had de kerk een pseudobasilicale opbouw. Twee rijen ionische zuilen scheidden het iets hogere middenschip van de zijbeuken. De kapitelen droegen gedrukte rondbogen en een geprofileerde kroonlijst, waarboven in schip en koor een doorlopend tongewelf aanzette. Het ritme van de pilaren keerde terug in de consoles onder de lijst en in de ribben van het tongewelf. De gehele struktuur was opgebouwd uit hout, latten en stuc. Het licht viel alleen binnen door de ramen in de zijbeuken, die in tegenstelling tot het schip kruisribgewelven hadden. De rijke vormgeving van dit interieur kwam overeen met de gelijktijdig in het buitenland - met name Parijs - gebouwde neoklassicistische kerken, en kontrasteerde zeer sterk met het uiterst eenvoudige exterieur.
Daarnaast is de overeenstemming in plan en detaillering met de overige vroeg-negentiende-eeuwse kerken in Nederland zeer opvallend. Deze kerken worden wel "waterstaatskerken" genoemd, een term die om diverse redenen minder juist is. De "waterstaatskerken" vertonen namelijk uiteenlopende stijlvormen: een aantal kan nadrukkelijk neoklassicistisch genoemd worden (Erp, Aarle-Rixtel), een aantal doet neogotisch aan (Schijndel, Stratum, Berghem, de beide laatste intussen vervangen) en een groot aantal vertoont een mengeling van traditionele en neoklassicistische vormen. Dit laatste is in Heeze het geval: uitwendig heeft deze enigszins het karakter van een grote schuurkerk, inwendig overheersen de neoklassicistische details.
Veel van de "waterstaatskerken" werden ook niet door ambtenaren van de waterstaat gebouwd, maar door onafhankelijke architekten.
De rol van het departement was beperkt tot toezicht en kontrôle, hoewel zeker voor arme parochies door de dienst wel een plan gemaakt kon worden.
E.C.B. Ridder van Rappard was op deze wijze als ingenieur bij veel bouwwerken betrokken (24). Aan hem worden veel kerken toegeschreven die echter vaak door anderen ontworpen zijn (25).
Het Departement van Waterstaat oefende met het Ministerie van Eredienst de kontrole uit op de katholieke kerk in het zuiden, met het doel de machtspositie van de kerk binnen de staat der Nederlanden te beperken. Deze kontrole uit zich in de kerkebouw door het ontstaan van een aantal typen, die gerelateerd zijn aan de behoefte en beschikbare gelden. Het hoeft geen betoog dat juist een dergelijke standaardisering de uitingswijze van de kerk sterk kon beinvloeden. Het eenvoudigste kerktype was het eenbeukige, dat soms met de pastorie onder êên dak werd gebouwd. Het bood echter ook mogelijkheden voor verrijking, zoals in Aarle-Rixtel.
Het meest voorkomende type is echter de in Heeze toegepaste driebeukige pseudobasiliek, die ook in Nistelrode (onlangs gerestaureerd), Berlicum (afb.4), Helvoirt, Someren en Gestel bij Eindhoven (alle verdwenen), Tilburg-Heike en Tilburg-Goirke (resp. neoklassicistisch en neogotisch) en Udenhout (afb.5) is toegepast.
Het kostbaarste was de driebeukige hellekerk, toegepast door J.H. Laffertee in de Bossche St. Pieter (met afbraak bedreigd) en door de talentvolle A. van Veggel in Erp (afb.3). Overigens konden alle typen door toevoeging van motieven als pilasters, frontons, torens en portieken verrijkt worden. Deze motieven waren niet specifiek kerkelijk en werden ook in de burgerlijke bouwkunst toegepast. Een specifiek katholieke identiteit sprak er dan ook niet uit. Deze bleek pas in het interieur.
Het meest opvallende onderdeel van de Heezer kerk was de toren, waarin de ontleningen aan Erp duidelijk herkenbaar zijn. Ook in Heeze is een hoge ingangsgeleding aanwezig, waarboven een tweetal geledingen met toscaanse hoekpilasters en rondbogig afgesloten velden. In Erp is de geleding echter veel afwisselender, terwijl in Heeze elke geleding identiek is. In plaats van een enkelvoudige galmopening treffen we in Heeze twee traditionele rondbogige galmopeningen onder een brede kroonlijst. De detaillering is in tegenstelling tot de kerk ten dele in natuursteen uitgevoerd. De achtzijdige spits was in Erp vóór een brand in 1896 ook aanwezig, de Heezer spits met zijn lantaarn en uibekroning is echter rijker uitgevoerd. Men zou welhaast vermoeden dat A. van Veggel (26) ook een ontwerp voor Heeze heeft gemaakt, maar het ontbreken van elke verwijzing hiernaar, en het steeds weer benadrukken van het voorbeeld Erp, zouden er ook op kunnen duiden dat opzichter Lucas van Gaal het voorbeeld Erp tot uitgangspunt heeft genomen voor een eigen ontwerp.
Door de toevoeging van de toren, in een tijd dat de overheidskontrôle minder was geworden, aksentueerde men in Heeze duidelijk de plaats van de kerk in het openbare leven. De toren was een waardige opvolger van de toren in de akkers en gaf aan waar het zwaartepunt van de gemeenschap hoorde te liggen. Door deze toevoeging werd het was schuurkerkachtige karakter aan de kerk ontnomen. In het totaalbeeld van de Brabantse kerkebouw was de kerk geen opvallend objekt: haar betekenis beperkte zich hoofdzakelijk tot de direkte omgeving.
DE INRICHTING DER KERK.
ln de meeste parochies was men niet in staat het nieuwe kerkgebouw direkt geheel nieuw in te richten. Men gebruikte voorlopig het meubilair uit de oude kerk en de vervanging hiervan door stukken die een stilistische eenheid met het gebouw moesten vormen kon vaak lang duren. Af en toe werd een nieuw stuk besteld als er geld was, pastoorsjubilea waren een aanleiding voor giften terwijl met name de gegoede burgerij vaak schenkingen deed.
De ateliers van beeldhouwers en andere kerkelijke kunstenaars waren hierop ingesteld, en waren in staat de vormgeving aan te passen aan het kerkgebouw, zodat ze vaak gelijktijdig neobarokke, neogotische en neoromaanse stukken afleverden.
Werd de kerkbouw in Heeze verricht door werklieden uit het dorp of de direkte omgeving, voor de vervaardiging van de inventaris moest men het blikveld uitbreiden, naar Antwerpen, Eindhoven, 's-Hertogenbosch en Boxmeer, ten dele belangrijke centra van beeldhouwkunst (27). Het "Notitieboekje van de ontvangen en uitgegeven gelden tot opbouw van eene nieuwe R.C. Kerk te Heeze" (28) laat dit duidelijk zien.
ln 1835 worden Notermans en P. Koenen betaald voor schilderwerk, de laatste verguldt en verft beelden en biechtstoelen in 1840. J.B. van Hool uit Antwerpen levert in 1836 twee beelden waaronder een St. Jan de Doper (29), terwijl de beeldhouwer Buyssen in hetzelfde jaar werkzaamheden verricht voor 281 gulden (30). ln 1840 ontvangt Lambertus van der Heyden 4 gulden voor de tekening van de serafienen aan de biechtstoelen (31), een jaar later levert de beeldhouwer Peeters uit Antwerpen een beeld van de patroonheilige St. Martinus. In 1844 wordt de kruisweg, geschilderd door L. van den Wildenberg uit Eindhoven, geplaatst in de lijsten van P. Ivo uit Heeze en levert L. van der Heyden een beeld van St. Alphonsus de Liguori. Dezelfde levert het jaar daarna de kleine altaren waarin twee schilderijen van Van den Wildenberg worden geplaatst met voorstellingen van de "Liefdeslavernij tot Maria" en "Theresia van Avila verlost Bernardinus van Mendoza". De preekstoel blijkt in 1848 aanwezig te zijn en in hetzelfde jaar wordt het hoogaltaar opgebouwd door de Wed. Kluytmans te Eindhoven. Het wordt echter niet voltooid, zodat J. Buyssen het een jaar later moet "hernieuwen" en verbeteren.
Weer een jaar later leveren J. Verdonk en J.M. Kluytmans (32) een drietal grote beelden voor het "cronement" van dit altaar, waardoor het interieur steeds meer vorm krijgt.
ln 1850 levert J. Goossens een beeld van St. Leonardus (33) en Kluytmans plaatst in 1856 de kommuniebank. Verdere werkzaamheden betreffen nu veelal verfraaiing en vernieuwing. Zo vernieuwt de orgelmaker Gradussen uit Winssen in 1887 het orgel met behoud van de kas, voor een bedrag van fl. 5.050,- (34). Een belangrijke verandering in het kleurenschema van de kerk moet het plaatsen van de 12 apostelramen in 1873-1875 zijn geweest, en het beschilderen van de kerk door J.Stroucken uit Roermond. In 1894 wordt een nieuwe kruisweg geplaatst van J.J.H. Lücker van het atelier Stolzenberg te Roermond en tenslotte wordt het schip der kerk in 1900 geheel nieuw gepolychromeerd door P.N. de Boer uit Tilburg, die op zuilen en bogen streng gestileerde motieven aanbracht die waarschijnlijk een mysterieuzer sfeer moeten hebben gegeven dan de lichtere tinten van het midden der 19e eeuw.
Het geheel bood een contrareformatorisch aandoende sfeer die terugging op de Zuidnederlandse interieurs van de barok. Deze inrichting sloot aan bij de belevingswereld van de katholiek, schiep als het ware een band met de periode waarin de religie zich elders vrij had kunnen ontwikkelen en uiten. Ze suggereerde een historische kontinuiteit die eigenlijk niet aanwezig was.
Daarnaast bood de inrichting van de onder overheidskontrôle gebouwde kerk gelegenheid de katholieke gedachtenwereld uit te drukken: de kontrôle te ontkennen door het aanbrengen van meubels, die fungeerden als tekens die verwezen naar het maatschappijbeeld van de katholieke kerk, dat zo aan de gelovigen gepresenteerd werd. Hoogtepunt vormde het hoogaltaar dat als een "triomfboog" de ruimte afsloot en gekomponeerd was rondom een glasraam met een voorstelling van de kerkpatroon, dat zo als altaarstuk fungeerde. Links en rechts van dit raam waren beelden van Nicasius van Heeze en Leonardus van Veghel geplaatst, terwijl een meer dan levensgrote groep van de H.Drieëenheid in het "cronement" de absisschelp vulde. Op de trappen stond de kommuniebank met ajourpanelen en een reliëf van de Emmaüsgangers. Links en rechts stonden beelden van Maria en Jozef. De preekstoel met reliëfs en beelden, waaronder de evangelistensymbolen, stond halverwege het schip en vormde met hoogaltaar en orgelgalerij de hoofdpunten die de ruimte bepaalden. In de zijbeuken waren de biechtstoelen geplaatst, terwijl de zijaltaren de sluitwanden vulden. Het geheel bezat nog niet de samenhangende ikonografie die later in de eeuw bepleit zou worden door theoretici als Alberdingk Thijm, maar was gekoncentreerd rond de kerkpatroon, een plaatselijke heilige en enkele traditionele devoties (St. Job).
Tot 1933 vertoonde de kerk het beeld van de typische vroeg- negentiende-eeuwse kerk, dat nu echter een grote zeldzaamheidswaarde heeft gekregen (35). Voor de Heezer kerk is de herwaardering van de zo verguisde "waterstaatskerken" te laat gekomen, de kerk van H.W. Valk is echter een waardige en interessante opvolger geworden, die een heel ander maatschappijbeeld weerspiegelt.
Bronvermelding en annotaties:
(1) Heeze, Parochie-archief (verder afgekort P.A.), "Memoriale" van 1813, p. 25 onder het hoofdstuk "Merkelijke veranderingen aangaande huis, kerk, aankoop van ornamenten, etc.".
(2) Kerken en kapellen van Heeze, Jong,Dom. de; in: Heeze een heerlijkheid in Brabant, Oirschot, A. van (red.); Heeze 1963, p.61.
(3) P.A., Map IV, brief d.d. 6 juni 1828.
(4) P.A., "Memoriale Parochiae de Heze”, Cap. 1, p.4.
(5) P.A., Map IV, los inlegvel.
(6) P.A., "Memoriale Parochiae de Heze”, Cap. 1, p.5.
(7) Jac.H. Laffertee, 's-Hertogenbosch 1806-1889. Leerling van de akademies van Den Bosch en Antwerpen, architekt van neoklassisitische en neogotische gebouwen, waaronder kerken als die te Udenhout en Helvoirt (resp.1840-1841 en 1840) en de St. Pieter te 's-Hertogenbosch (1842-1843). Daarnaast ook het merkwaardige neogotische Zwanebroedershuis in 's-Hertogenbosch (1845-1847) en de eklekticistische villa Stratumsedijk 26 te Eindhoven (1877).
(8) P.A., Map IV, "Notitieboekje van de ontvangen en uitgegeven gelden tot opbouw van eene nieuwe R.C. Kerk te Heeze".
(9) Zie hierover de bijdragen van H. Buyks en ook van W. van Leeuwen in de catalogus "naar gothieken kunstzin"; 's-Hertogenbosch 1979.
(10) Het kerkdorp Borkel en Schaft, Jong, Dom. de; Achel 1951, p.61 vv.
(11) Zie de uitvoerig geannoteerde uitgave van de Kronyk door Dom. de Jong, Achel 1953, met name p. 46-73, alwaar ook de personalia van uitvoerder en metselaar. De niet met noten aangegeven gegevens en data zijn aan deze uitgave ontleend.
(12) P.A., "notitieboekje" t.a.p. onder 1829.
(13) Waterstaatskerken en stucadoorsgotiek, Helvoort, H. van; in: Brabantia, jrg. 24 (1975), p.104-106.
(14) P.A., Map IV, los inlegvel.
(15) P.A., Map met korrespondentie betreffende het orgel, aangenomen op 25 mei 1834.
(16) P.A., Map "Diverse bouwwerken negentiende eeuw”. De totale kosten van de kapel waren fl. 1.200,-, men gebruikte ook nog afbraak van de oude kerk in de akkers. Zie ook "Notulen kerkbestuur" onder 1854.
(17) P.A., Map IV.
(18) P.A.,"Memoriale Parochiae de Heze", Cap. I, p.5.
(19) P.A., Map "Diverse bouwwerken negentiende eeuw ", stuk d.d. 23 maart 1852 en losse opmerking hieronde
(20) P.A.,"Memoriale Parochiae de Heze", Cap. I, p.5.
(21) "Notulen kerkbestuur".
(22) P.A., Map "Diverse bouwwerken negentiende eeuw ", bevat een ontwerptekening schaal 1:20. Het verving een eerder hek dat conform de notulen van het kerkbestuur in 1866 door het Doofstommeninstituut te St.-Michielsgestel was verzonden.
(23) 's-Hertogenbosch, Bisdomarchief, Map Heeze, Rekening en verantwoording.
(24) E.C.B. Ridder van Rappard alias "Jonker Jas", Arnhem 1802 - 's-Hertogenbosch 1865, was sinds 1829 Ingenieur van de Provinciale Waterstaat.
(25) Bijvoorbeeld de kerken van Aarle-Rixtel en Helvoirt, die echter resp. door A. van Veggel en J.H. Laffertee zijn ontworpen. Van Rappard wordt echter meerdere malen geprezen voor zijn steun en bemiddeling. Hij zat aan aan feestdiners in Helvoirt en Tilburg-Goirke.
(26) A. van Veggel, was als ondergeschikte van Van Rappard in dienst van de waterstaat en bouwde een aantal originele kerken in neoklassicistische en neogotische vormen te Aarle-Rixtel, Berghem, Helmond (N.H.-kerk) en 's-Hertogenbosch (St. Jacob, St. Jozef en Lutherse kerk).
(27) Zie hierover zeer uitvoerig: Ter aankleding van kerk en stad. Negentiende-eeuwse beeldhouwkunst in Noord-Brabant, Thoben, P.; in: naar gothieken kunstzin; 's-Hertogenbosch 1979, p.49-71, met een uitgebreide lijst van kunstenaars, waaraan ik een aantal data ontleend heb.
(28) Met dank aan Drs. G. Vrins, van wiens aantekeningen ten behoeve van de inventarisatie van het kerkelijke kunstbezit in Noord-Brabant ik gebruik heb mogen maken.
(29) J.B. van Hool, Antwerpen 1769-1837, beeldhouwer en beeldsnijder.
(30 Jac.F. Buyssen, Geldrop 1809-1885 Boxmeer, beeldhouwer, schrijnwerker en architekt, een in die tijd niet ongewone kombinatie.
(31) Lamb. van der Heyden, Berlicum 1800-1867 's-Hertogenbosch, beeldhouwer, werkzaam in 's-Hertogenbosch.
(32) J. Verdonk, Antwerpen 1821- ,beeldhouwer, werkzaam in Eindhoven tot 1850. J.M. Kluytmans, Eindhoven 1830-1910, beeldhouwer werkzaam in Eindhoven
(33) J. Goossens, St.-Michielsgestel 1818-1905 's-Hertogenbosch, beeldhouwer, met G. Goossens oprichter van het gelijknamige atelier in 1886.
(34) P.A., brieven over het orgel van Gradussen en adviseur Van Besouwen uit St.-Michielsgestel. Gradussen verwijst naar een instrument van zijn hand te Tongelre.
(35) Het grootste deel van de grote stukken ging bij de afbraak van de oude kerk verloren. Alleen een aantal kleinere stukken, zoals beelden bleef over. Lange tijd is bij afbraak weinig aandacht aan de inventaris besteed. In de huidige kerk staan o.a.: het orgel van Gradussen (in twee delen opgesteld), de kommuniebank, de biechtstoelen, de kruisweg van Lücker, de altaarstukken van de zijaltaren en een aantal beelden, waaronder de Leonardus en Nicasius uit het hoogaltaar en de Middeleeuwse beelden van St. Anna en St. Job (het laatste na diefstal door een kopie vervangen).