Heemkronyk jaar:1981, jaargang:20, nr.3 en 4, blz.226- 238
EEN BRUG VAN VIER JAREN
uit het Dagboek van een industrieel-archeoloog.
Door: F.B.A.M. Verhagen
De industriële archeologie, een jonge wetenschap, sloeg in 1977 in Geldrop in als een vlam in de pan! Eigenlijk waren het meerdere vlammen of vlammetjes, die als beginpunten van industrieel-archeologische aktiviteiten naar de hoogtepunten in 1978 en vervolgens in 1980/'81 zouden voeren. Dit te beschrijven is het doel van dit artikel, waarvoor de redaktie mij heeft uitgenodigd.
Het allereerste begin was de industrieel-archeologische excursie van de Historische Sectie van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen naar Eindhoven en Geldrop op 14 april 1977.
Drs. Wim de Natris hield in Eindhoven een lezing over industriële archeologie, waarin de industriële monumenten van Geldrop in het middelpunt van de belangstelling stonden. Na een rondrit per autocar langs de fabrieken rond het Eindhovens kanaal trok het gezelschap naar Geldrop, waar na de lunch een wandeling werd gemaakt langs enkele Geldropse fabriekscomplexen en ook de spinnerij van Jansen de Wit werd bezocht. Uiteindelijk werd het gezelschap op het kasteel door het Geldropse gemeentebestuur officieel ontvangen en hield schrijver dezes een lezing over de geschiedenis van de Geldropse industrie.
De Geldropse industrie of liever de industrieel-archeologische aspekten kregen die dag de volle belangstelling. Het was ook de eerste industrieel-archeologische excursie, die het Provinciaal Genootschap organiseerde. Het was geenszins toeval dat Geldrop voor deze eerste excursie werd uitgekozen. Langs de Dommel lag een industrie-complex van hoge industrieel-archeologische waarde. Men noemt zo'n complex in vaktermen een industrie-landschap, met welke term wel niet iedereen gelukkig is, maar het zij zo. Waardevolle kontakten werden die dag gelegd met het Provinciaal Genootschap, die later tot een sterker verbondenheid uitgroeiden en met de heer De Natris, die in zijn studietijd veel aandacht had besteed aan de Geldropse situatie en die de eigen kenmerken daarvan bij uitstek kende. Ik heb toen de stelling qeponeerd: "de wetenschap heeft Geldrop ontdekt". Geldrop had de wetenschap niet uitgenodigd - dat zou natuurlijk ook mogelijk geweest zijn, maar daar was deze industriële archeologie in Nederland nog een te jonge wetenschap voor - maar de wetenschap vond zelf de weg naar Geldrop en aksentueerde de eigen aard van de industriële complexen. Hoewel ik aan de voorbereiding van de excursie mijn medewerking had verleend, was ik mij toen niet bewust, dat ik een niet geringe rol zou gaan spelen op industrieel-archeologisch gebied, alhoewel mijn eerdere publikaties wel een belangstelling in die richting inhielden.
Zoals zo vaak het geval is, was de invloed van die excursie met lezingen van groter invloed, dan direkt viel waar te nemen. In de zomer van 1977 kregen enkele leden van onze Heemkundige Vereniging verlof van de direktie van de Wollendekenfabriek Nederland, die in 1976 was stilgelegd, om na te gaan of er in de stapels resterende archivalia nog stukken zouden zijn, die het bewaren waard waren. Ik werd daarbij betrokken en stelde de vraag, die later grote gevolgen zou hebben: staan er nog machines in deze gebouwen, waarop bevestigend werd geantwoord, maar tevens werd medegedeeld, dat die in de afgesloten ruimten stonden. Door kontakten met de toenmalige direkteur van de fabriek, de heer H. Venmans, en de bedrijfsleider, Frans Schalkwijk, werden we in de gelegenheid gesteld de machines te bezichtigen en kwam vanzelf de vraag uit de lucht vallen: kunnen en moeten we die machines niet behouden voor het nageslacht. Ik poneerde toen een tweede stelling: "stop die sloop", want de machines waren reeds verkocht aan een sloperij te Tilburg.
Hier ligt dan een tweede beginpunt in de industrieel-archeologische ontwikkelingen te Geldrop.
Immers in augustus 1977 volgt een explosie van aktiviteiten. Besprekingen vinden plaats met wethouder Van Sante om het gemeentebestuur erin te betrekken en met het Tilburgse Textielmuseum werden kontakten gelegd. Beiden hadden sukses. De wethouder wordt zo gezegd aangestoken door de "machine-koorts" en lanceerde, in voortvarendheid niet achterblijvend, de gedachte om een "stichting" op te richten, die enkele maanden later op 21 oktober notarieel werd opgemaakt door notaris Van Leengoed.
Dit werd dan het derde beginpunt, dat zo belangrijk was, dat Omroep Brabant deze oprichting aan het grote publiek bekend maakte.
Op 18 november 1977 verzochten B. en W. van Geldrop aan de jonge stichting om namens het gemeentebestuur tot aankoop van de machines over te gaan. Daarmede was dan de beginfase voltooid. Tevoren was met het Textielmuseum kontakt gelegd en was hun deskundige, de heer P.J.van Gorp, op 15 september naar Geldrop gekomen om de machines te selekteren, welke een museale waarde hadden en welke konden worden gesloopt.
Een uitnodiging onzerzijds om de heer Van Gorp als bestuurslid in ons stichtingsbestuur op te nemen is door het bestuur van het Nederlands Textielmuseum niet geaksepteerd.
De struktuur van het Tilburgs museum als gemeentelijk museum en met als werkterrein de gemeente Tilburg maakt het voor dit museum moeilijk zo niet onmogelijk buiten Tilburg werkzaam te zijn. De opgerichte stichting te Geldrop is niet gemeentelijk gebonden in tegendeel, het werkterrein is het Zuiden van Nederland. De verhouding met het Tilburgse museum bleef intussen goed, zij het dat de verhouding wat meer afstandelijk is geworden.
HET VIERDE BEGINPUNT.
In de herfst van 1977 heeft onze Heemkundige Vereniging zich bijzonder verdienstelijk gemaakt door de publikaties in Heemkronyk over de aktiviteiten, die in Geldrop werden ondernomen en waarbij de architektonische aspekten van de industriële monumenten werden belicht. Het grote publiek werd bereikt, toen deze artikelen uit Heemkronyk werden overgenomen door Middenstandsbelangen, weekblad van deze regio. De bevolking heeft interesse in de geschiedenis, de autochtonen houden van de lokale geschiedenis, omdat ze dit terecht zien als hun levensmillieu, waarin de voorgaande generaties hebben geleefd en gewerkt en de allochtonen, die van elders komen, willen wel eens weten hoe de lokale gemeenschappen zijn gegroeid, waarin zij, van elders komend, nu leven. Vandaar dat de aktiviteiten op industricel-archeologisch gebied veel belangstelling trokken en met vreugde konden wij destijds gemakkelijk gebruik maken van de diensten, die vrijwillige medewerkers aanboden. intussen verschenen ook publikaties in het Eindhovens Dagblad, het Nieuwsblad van het Zuiden en andere organen van de Brabant- pers. Het bleek hoe belangrijk en gewenst het was, dat de stichting eigen publiciteitsorganen kreeg.
NAAR EEN HOOGTEPUNT.
Het was ongelooflijk met welk een voortvarendheid het stichtingsbestuur het jaar 1978 inging. Allereerst werd een zeer zeldzame machine aan de kollektie toegevoegd n.l. een kopieermachine voor Verdol-Jacquard-kaarten ten behoeve van de patroonvorming in dekens en stoffen, deze machine is in Nederland voor zover bekend nergens meer aanwezig, zij werd in Eindhoven door een der bestuursleden ontdekt en is door vrijwilligers, die hun diensten aanboden gedemonteerd en naar Geldrop overgebracht.
DE INTERNATIONALE KONTAKTDAG TE GELDROP.
In de kontakten met het Provinciaal Genootschap bleek, dat men daar plannen had om een internationale kontaktdag te organiseren voor de leden van de Historische Sektie. Die internationale kontaktdag zou dan geheel in het teken staan van de industriele archeologie. Dat onze jonge stichting bereid was om haar bijdrage hiervoor te leveren, sprak vanzelf en spoedig kwam ter zake een intensieve samenwerking tot stand, waarbij als kongresplaats Geldrop werd aangewezen en de organisatie verder door onze stichting zou worden uitgevoerd. Het aksent kwam te liggen enerzijds op het uitnodigen van zeer deskundige sprekers en het aantrekken van zoveel mogelijk deelnemers. Op beide punten werd sukses geboekt en het internationaal karakter werd organisatorisch vastgelegd. Als sprekers in de voormiddag van die merkwaardige 20e mei 1978 trad op Drs. W. de Natris uit Nijmegen met als onderwerp "Fabrieksarchitektuur in Nederland" met speciale aandacht voor Twente en Brabant en in het bijzonder voor Geldrop. De diskussie stond onder leiding van de heer A. Linters, industrieel-archeoloog en funktionaris bij de Rijksdienst van Monumenten- en Landschapszorg te Brussel.
In de namiddag sprak mevrouw Coppejans-Desmedt van het Algemeen Rijksarchief te Brussel over: "Het belang van de industriële archeologie. Zorg voor het industriële erfgoed in Vlaanderen."
Beide lezingen werden toegelicht met dia s, waarvoor de D.A.F.-fabrieken een toen hypermoderne projektieapparatuur beschikbaar stelde, waarbij de belichting van achter het scherm werd verzorgd en waardoor de meestal hinderlijke apparatuur in de zaal achterwege kon blijven. Op het scherm konden twee beelden naast elkaar worden geprojekteerd. Het kongres werd gehouden in Sheraton Inn te Geldrop, waar ook een uitstekende lunch werd verzorgd voor de meer dan 100 deelnemers. Dit getal deelnemers overtrof onze verwachtingen, mede gelet op het nogal specialistische karakter van het kongres. Meer nog werd het sukses geaksentueerd door de aanwezigheid van minister Peijenburg en de kommissaris van de Koningin, de heer J.D. van der Harten.
In een ongelooflijk fijne sfeer verliep alles naar wens, de aanwezigen werden door charmante hostessen naar hun plaats gebracht en voorzien van de nodige informatie over het te behandelen onderwerp. De kommissaris sprak nog een bemoedigend woord en vertelde van zijn eigen ervaringen op dit terrein, destijds als wethouder van Eindhoven. De voorzitter van de Historische Sektie, Dr. G. van Dijck, gaf aan het einde van de middag een samenvatting van het gesprokene, waarna het gezelschap in 7 minuten in een kontinue file van 70 auto's van Sheraton Inn naar het centrum van Geldrop werd geleid zonder enig oponthoud van stoplichten of wat dan ook. Dat was een kompliment waard voor de aktieve Geldropse politie!
Uit het gehele land waren de deelnemers afkomstig en de wandeling langs de industriële Geldropse monumenten was voor velen een openbaring en benadrukte weer hoe juist de keuze was van Geldrop als kongresoentrum.
Tenslotte volgde de officiële ontvangst door het Geldropse gemeentebestuur op het Kasteel, waar Burgemeester Van Erp, die de gehele dag had meegemaakt, als een voortreffelijk gastheer de deelnemers op zijn eigen wijze enthousiast toe sprak. Ik heb in mijn toespraak ter sluiting van het kongres toen gezegd: "Ik ben nieuwsgierig wat er over drie jaren nog van dat mooie industrielandschap over zal zijn?" Was ik toch wel bezorgd en zag ik meer dan de donkere wolken, die boven de textielindustrie zich samenpakten?
Toen we door de Molenstraat wandelden heb ik en de provinciale èn de gemeentelijke autoriteiten duidelijk gewezen in de richting van de fabriek van Eijcken, waar op de zolder ongelooflijk veel brandbare rommel lag opgeslagen en dat eigenlijk voor iedereen zo duidelijk waarneembaar was, maar men liet die rommel liggen!
DE BULLETINS.
De betekenis van de geslaagde internationale kontaktdag heb ik in een Bulletin uitvoerig beschreven, daar kan ik hier dus naar verwijzen. Wel mag ik memoreren, dat de Bulletins eigenlijk ook een vrucht zijn van de kontaktdag, want toen verscheen Bulletin no. l, dat bedoeld was de deelnemers nader te informeren omtrent onze stichting. ln totaal zijn er nu 13 verschenen. Ze behandelen verschillende konkrete onderwerpen op het gebied van de industriële archeologie, zijn van goed wetenschappelijk niveau en hebben een uitstekende pers gekregen. De schrijvers waren zeer deskundig op het gebied van de behandelde onderwerpen.
HET SYMPATISANTEN-KOMITEE.
Tegelijk met de kontaktdag werd het sympatisanten-komitee opgericht, kortweg aangeduid als het "Symco". De vele deelnemers aan het kongres waren afkomstig uit het gehele land, waardoor onze stichting via het sympatisanten-komitee met hen kontakten kon blijven onderhouden en onze stichting zich via de Bulletins buiten het eigenlijke werkterrein als het "Zuiden van Nederland" bewoog, ja buiten de nationale grenzen werden via de Bulletins kontakten gelegd. Binnen enkele maanden telden we ongeveer 100 Symco-leden!
VOLWASSEN.
De stichting had na zeven maanden een zekere volwassenheid bereikt. Nieuwe plannen dienden zich aan als de oprichting van een raad van advies en de opname binnen het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Merkwaardig viel en een zekere terughoudendheid en verminderde bestuurlijke daadkracht waar te nemen. Zo konden de gewenste werkgroepen voor gespecialiseerde taken niet van de grond komen en nog steeds zijn die niet opgericht, waardoor de stichting zich niet heeft kunnen ontplooien op het gewenste niveau. Het aanwerven van Symco-leden kreeg veel te weinig aandacht. Intussen stonden de machines in de fabriek te roesten en werden onderdelen, gereedschappen en weefspoelen door de baldadige jeugd gestolen.
Tegenslag als de brand in het fabriekspand van de voormalige n.v.H.Eijcken & Zonen betekende enerzijds het verlies van een waardevol industrieel monument, maar tevens de aantasting van het gave industrielandschap langs de Dommel.
Voor de Raad van Advies werden in de zomer 1978 uitgenodigd de voorzitter van de Kamer van Koophandel, de Rector Magnificus van de Technische Hogeschool en de Burgemeester van Geldrop. Deze maatschappelijk hooggeplaatste personen namen de uitnodiging aan, hetgeen een kompliment was voor de stichting en tevens een bewijs van vertrouwen. De bijzondere taak van de Raad van Advies zou zijn het algemene (ook landelijke) beleid in zake industriële monumenten te begeleiden en stimuleren, temeer daar voor vele bestuurlijke instanties de industriële archeologie nog zo nieuw was, dat vaak een goed inzicht ontbrak en dan medewerking achterwege bleef. Ook zou de Raad van Advies met het bestuur van de stichting gedragslijnen kunnen opstellen, hoe industriële monumenten te behouden, want - en dat is het nog steeds - het blijft een gekompliceerde zaak fabrieksgebouwen en machines tot monumenten te verklaren zolang deze nog in handen van partikuliereñ en mogelijk nog in bedrijf zijn; ook het zoeken naar nieuwe aanwendingsmogelijkheden en bestemmingen van leegstaande fabrieksgebouwen is nog steeds een cruciaal knelpunt. Hiermede is de hedendaagse problematiek van het konkrete industrieel-archeologische beleid nog eens duidelijk aangegeven.
Hoewel het op zich een eenvoudige aangelegenheid was - een notarieel ontwerp lag gereed - gelukte het niet de Raad van Advies juridisch in te bouwen in het bestuurlijk geheel. Kwasi-ernstige juridische diskussies werkten vertragend en leverden niets positiefs op. Toch volgt dan einde maart 1979 de installatie van de Raad op het Kasteel te Geldrop, waarvoor het gemeentebestuur royaal alle medewerking verleende en de plechtigheid vlekkeloos kon verlopen. De juridische basis is er nooit gekomen; de heren zijn nimmer bijeen geweest en intussen hebben alle betrokkenen hun maatschappelijke positie verlaten en zijn door anderen vervangen, daarmede bestaat de Raad van Advies ook feitelijk niet meer! Het is niet zo'n prettige gang van zaken geweest; naast de goede kontakten met het Geldropse gemeentebestuur en de Kamer van Koophandel zijn nieuwe en goede kontakten met de Technische Hogeschool hierdoor tot stand gekomen. De samenwerking met het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen heeft niet veel inhoud gekregen; de liefdesverklaringen, in de aanvang afgelegd, worden bij tijd en wijle herhaald, maar vruchten levert die liefde niet op. Men blijft van elkaars werk op de hoogte en prettige kontakten met uitwisseling van elkaars ervaringen mogen er zijn. Dat is alles.
NIEUWE KOERS.
Gelet op de gang van zaken en de weinige expansiedrift binnen het bestuur was het noodzakelijk nieuwe wegen te zoeken, die tot nieuwe suksessen zouden voeren.
In het nauwe kontakt met de Kamer van Koophandel was gebleken, dat daar veel belangstelling bestond voor ons werk en dat men bereid was een eigen bijdrage te leveren op industrieel-archeologisch terrein.
Op 12 augustus 1978 stelde ik me in verbinding met de sekretaris, Drs. Smits, om de mogelijkheid te bespreken van de vestiging van een gedifferentieerd industriemuseum en wel te Eindhoven.
Vervolgens was het gewenst een uitweg te zoeken voor de impasse betreffende de machines, waarvoor binnen het bestuur nauwelijks belangstelling meer bestond en zeker niet om binnen de stichting over te gaan tot de oprichting van een eigen museum.
KOMMISSIE VESTIGIBG INDUSTRIEMUSEUM.
Het was ongelooflijk hoe enthousiast de gedachte van een gedifferentieerd industriemuseum werd ontvangen bij de heren Burgemeesters van Eindhoven en Helmond, bij de voorzitter van de Agglomeratie en de voorzitter van de Kamer van Koophandel. Deze heren droegen aan de heer Smits en ondergetekende op een kommissie te vormen ter uitwerking van die gedachten en verzochten deze kommissie te onderzoeken of zo'n museum mogelijk en wenselijk was. Daar het reeds spoedig duidelijk werd, dat een opzet op nationale basis zou worden nagestreefd, in de vorm van een Rijksmuseum, werden kommissieleden aangetrokken uit de sektor wetenschap, namelijk medewerkers van de Universiteit van Nijmegen, van de Economische Hogeschool Tilburg en de Technische Hogeschool te Eindhoven, medewerkers uit de sektor industrie en uit de sektor bestuur o.a. de voorzitter van de Culturele Raad, wethouders van Eindhoven en Helmond. Intussen is het eerste rapport gereedgekomen, waarin de wenselijkheid wordt aangetoond en geadviseerd wordt Eindhoven als vestigingsplaats aan te wijzen. Er zullen door medewerkers van de THE nog andere technische rapporten worden gemaakt en door museumdeskundigen onder leiding van Prof. Pott uit Leiden een museaal rapport worden opgesteld. Het ziet ernaar uit dat dit een gigantische onderneming wordt, waarvoor de verwerkelijking nog wel even moet worden afgewacht, gezien de serieuze voorbereiding en de omvang van het projekt.
HET GELDRPSE MACHINE-MUSEUM.
De toekomst van de machines destijds opgesteld in de Wollendekenfabriek Nederland was bijzonder onzeker. In december 1978 verzoekt het stichtingsbestuur aan B. en W. van Geldrop een definitieve plaats aan te wijzen, daarvoor werd door het bestuur voorgesteld de shedbouw (oude weverij) van de n.v. Eijcken, waar alle machines een plaats konden vinden. Helaas brandde de fabriek af en werd de toekomst van de ruime shedbouw ook twijfelachtig. Bij de brand bleef gelukkig gespaard een laagbouw, waar een aantal machines stonden van de n.v. Krantz, die daar tot voor kort nog wollenstoffen had vervaardigd en de machines in december 1978 aan de gemeente had verkocht.
In het voorjaar 1979 wordt de overplaatsing van de machines aktueel in verband met de plannen tot sloping van de Wollenstoffenfabriek Nederland. Moeilijkheden doen zich voor bij de financiering van die overplaatsing, de gemeente wenst geen subsidie beschikbaar te stellen voor de demontage, het loskoppelen en vervoerklaarmaken.
De enige oplossing hiervoor was dat dit werk door vrijwilligers zou worden gedaan. Persoonlijk ben ik erin geslaagd enkele vrijwilligers hiervoor aan te trekken, die daarmede de vestiging van het museum over een dood punt hebben heen getild.
VRIJWILLIGERS.
Het mag hier wel eens uitdrukkelijk gezegd worden, dat de bijdrage van vrijwilligers in de totstandkoming van het machine-museum ook vandaag nog onmisbaar is. Mensen, die met deze machines hebben gewerkt destijds in het produktie- proces, stellen nu hun deskundigheid beschikbaar om als het ware hun machines voor het museum op te stellen en daarop voor het publiek te weven enz.
Het bestuur was het er wel over eens, dat de stichting zelf niet tot exploitatie van een museum moest overgaan, wat er wel met de machines moest gebeuren bleef verder in het midden, sommigen dachten er nog over een dependance van het Tilburgs Textielmuseum te Geldrop te vestigen, maar dat was in een eerdere fase reeds mislukt, en anderen meenden, dat het in strijd was met de statuten, dat de stichting een museum zou beheren.
Het was op zich genomen een gewenste zaak, dat er een afzonderlijke stichting zou worden opgericht om een "machine museum" te exploiteren maar persoonlijk leek mij in de aanvang de medewerking van de bestaande stichting vooral om financiële redenen gewenst. Het bestuur liet het gehele projekt verder aan ondergetekende over. Er moest dus een nieuwe stichting komen, er moesten financien komen en er moest gewerkt worden aan het gereedmaken van de machines voor museale opstelling.
EEN ZWAAR KARWEI GEKLAARD!
Al enkele jaren hadden wij bij voortduring gebalanceerd op een evenwichtsbalk zonder eraf te vallen. Die drievoudige taak was een uitdaging en vanwege de uiteindelijke doelstelling ook de moeite waard deze te aanvaarden en het bleek nog - om in machinetermen te spreken - gesmeerd te lopen.
Binnen enkele maanden waren de statuten opgesteld en de oprichtingsakte voor notaris Van Leengoed te Geldrop verleden, de eerste drie bestuursleden aangetrokken, de machines overgebracht naar het gebouw H.Geeststraat 4b. Maar er was geen cent in kas! Hoe zou dat moeten gaan? Het Geldropse gemeentebestuur was de stichting bij de start zeer behulpzaam geweest: de ruimte werd "om niet" ter beschikking gesteld, evenzo de machines, die nagenoeg alle nog eigendom zijn van het gemeentebestuur. Verlichting en verwarming waren in de vlotte huurprijs inbegrepen en dat alles was heel wat.
Maar de renovatie van de machines moest nog beginnen. Het werd 4 mei 1980 toen de renovatie een aanvang nam, het was een doorbraak op een dood punt, want het leek op een kerkhof van oud-ijzer zoals de gedemonteerde machines op en door elkaar lagen opgestapeld. Dat er twijfels rezen over een goede afloop van de onderneming is thans achteraf wel verklaarbaar, maar bij het bestuur van de nieuwe stichting is nimmer getwijfeld in tegendeel, men pakte de problemen aan alsof dat een vanzelfsprekende taak was deze, hoe ingewikkeld ook, op te lossen. Het is deze vastbeslotenheid die ook de financiële problemen deed aanpakken en de talrijke instanties, die we om subsidie vroegen, hebben het bestuur geholpen. Telkens had men begrip voor onze onderneming en kwam er geld op tafel. Het Geldropse gemeentebestuur, in concreto de gemeenteraad, heeft een aanzienlijk bedrag ter beschikking gesteld om het gebouw aan te passen en op het moment, dat dit artikel wordt beëindigd, is die verbouwing gereed.
We schrijven nu oktober 1981: "de industriele oudheidkamer Geldrop" is gereed gekomen! Het machine-museum is er! De brug van vier jaren is voltooid, de oorspronkelijke doelstelling, die het begin van het geheel vormde, is bereikt. Dit is een reden tot vreugde en voldoening voor al degenen die aan dit Geldropse monument hebben meegewerkt, meer dan 10.000 uren hebben alle vrijwilligers in dit, wat aanvanklijk een experiment leek, gestoken. Het bestuur groeide uit tot 8 personen en vormt een dynamische en prettige vriendenkring!
DIT MUSEUM BEDOELT NAAST HET KASTEEL EEN ECHT MONUMENT TE ZIJN. DE GELDROPSE GESCHIEDENIS IS IN BEIDE MONUMENTEN HERKENBAAR!
Het is een levende herinnering aan de Geldropse textiel- industrie, waarop de Geldropse gemeenschap in het verleden steunde, het helpt de identiteit van het Geldropse heem te behouden!