De goede naam en faam van de familie Pompen

Heemkronijk jaar:2012, jaargang:51, nummer:4, pag:68 -74

De goede naam en faam van de familie Pompen

door: Sjaak de Waal

Over de waarschijnlijk oorspronkelijk uit Leenderstrijp stammende familie Pompen is in 1995 onder verantwoordelijkheid van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten een bekende genealogie gepubliceerd.[1] De toevoeging Vrome ende eerlijcke luyden achter de familienaam in de titel van deze genealogie was ontleend aan een akte van 25 oktober 1696 waarin de schepenen van Leende hadden laten vastleggen dat verschillende leden van het geslacht Pompen in het verleden hun functie van schepen en borgemeester in het dorp Leende langdurig hadden uitgeoefend, “alsoo dat alle die van dien naem Pompen, waervan noch verscheyde persoonen tot Leende woonende, sijn vrome ende eerlycke luyden en veelmaels de gemeente als borgemeesters aldaer gedient hebbende, ende alsoo alle ter goeder naem ende faem staende”.[2]

Deze verklaring was vastgelegd op verzoek van Matthijs Pompen uit Dordrecht, die in oude protocollen van Leende destijds was komen speuren naar gegevens over de familie Pompen. Hij stelde op basis van zijn onderzoek onder andere vast dat zekere Jan Pompen en Frans Hendrick Pompen schepen van Leende waren geweest. Jan Pompen tot in het jaar 1516 en de omstreeks 1681 overleden Frans Hendrick Pompen gedurende een periode van “lange jaren”.[3]

De benaming “vrome ende eerlycke luyden” voor leden van de familie Pompen was voor de samenstellers van de genoemde genealogie natuurlijk aantrekkelijk om als titel van het boek over dit geslacht te gebruiken, al zal iedereen begrijpen dat niet alle leden van deze uitgebreide familie zich in de loop van de tijd altijd even vroom en eerlijk hebben gedragen. De verklaring is ook niet zo veelzeggend. Dergelijke uitspraken komen geregeld in oude schepenakten voor betreffende zaken waar iemand zijn gelijk tracht te halen. In zo’n officieel document is dan zwart op wit te lezen dat de persoon die iets aanvecht of over wie discussie bestaat, geloofwaardig overkomt of deugt. De nadrukkelijke bewering dat personen met de naam Pompen “vrome ende eerlycke luyden” zijn, zou aan de lezer juist het signaal moeten geven dat er wat aan de hand is geweest, dat over bepaalde personen met de naam Pompen zelfs het tegenovergestelde gedacht werd.

Welgesteld, ondernemend, vooraanstaand

Nu behoorde de familie Pompen in het verleden ontegenzeggelijk tot de elite, de bovenlaag van het dorp Leende. Wie de gepubliceerde, eerder genoemde genealogie raadpleegt, zal tot de conclusie komen dat leden van deze familie, zeker sinds de middeleeuwen, veelal welgestelde, ondernemende inwoners en bestuurders van het dorp waren. Ook na het jaar 1696, het jaar van de akte met de bewuste verklaring, toen de Pompens – naderhand zien we de familienaam ook als Pompe gespeld – zich buiten Leende hadden verspreid, speelden leden van deze familie maatschappelijk meermalen een vooraanstaande rol.

De bekende en invloedrijke Leendse schepen Adriaan Pompen (1745-1813) bijvoorbeeld werd door de koop in 1798 van alle goederen die de abdij van Averbode in het naburige Sterksel bezat, grootgrondbezitter.[4] Zijn kleinzoon Johannes Franciscus Pompen (1821-1901), die later deze voormalige goederen en percelen land van de abdij van Averbode erfde, was lid van de provinciale staten van Noord-Brabant. Hij liet omstreeks 1852 de windmolen van Heeze bouwen en in 1866 een kerkje in Sterksel. In 1896 was hij medeoprichter van de N.V. Tramweg Maatschappij ‘De Meierij’.[5] De in het dorp Lith uit een Leendse vader geboren Walter Pompe (1703-1777) was in zijn tijd een bekende en gewaardeerde, in Antwerpen werkzame beeldhouwer.[6] In de ‘Alemse’ tak Pompen komen gedurende de negentiende eeuw verschillende lokale bestuurders voor, zoals Cornelis Pompen (1808-1877), die burgemeester was van dit tegenwoordig tot de Gelderse gemeente Maasdriel behorende, aan de Maas gelegen dorpje. Ook zijn neef Joannes Pompen (1853-1908), zoon van zijn broer Gerardus Pompen (1814-1901), was burgemeester van Alem. Een oudere broer van deze laatste burgemeester was Jacobus Pompen (1851-1931), die priester werd en professor aan het grootseminarie van het bisdom ’s-Hertogenbosch. Jacobus Pompen bracht het daar tot vicaris-generaal (helper en plaatsvervanger van de bisschop).[7] Zijn naam prijkt nog in talrijke boeken die hij destijds als censor controleerde vanwege de kerkelijke overheid en in het Latijn van het predikaat nihil obstat (er is geen beletsel) voorzag, waarna het imprimatur (verlof tot drukken) namens de bisschop kon worden verleend.

Er zijn andere bekende Pompe(n)s te noemen, zoals de psychiater Ludovicus Theodorus Pompe (1831-1901), de medestichter van het psychiatrisch ziekenhuis Coudewater in Rosmalen, waarvan hij ook geneesheer-directeur was.[8] De landelijk bekende, in 1966 geopende Pompekliniek in Nijmegen, onderdeel van de Pompestichting, is vernoemd naar de vooraanstaande strafrechtjurist professor Willem Pompe (1893-1968).[9] Zelfs een erfelijke spierziekte, de ‘ziekte van Pompe’ (‘Pompe’s disease’), draagt de naam van een lid van het geslacht Pompe(n). Patholoog Joannes Cassianus Pompe (1901-1945) beschreef in 1932 als eerste deze naar hem genoemde stofwisselingsziekte.[10] Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij door de Duitse bezetter gearresteerd, toen in februari 1945 een illegale zender in zijn laboratorium werd aangetroffen. Na de bomaanslag op een spoorlijn in Sint-Pancras bij Alkmaar is hij met 19 anderen gefusilleerd als vergeldingsactie.

Portret van J.C. Pompe (1901-1945), naar wie de ziekte van Pompe genoemd is. Hij werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter geëxecuteerd. Bron Genealogie Pompen, blz. 176

Belediging en laster

In 1686 voerden de erfgenamen van Frans Pompen een proces tegen Hendrik Tielen Keim(p)s of Kemps uit Leende wegens laster over hun gestorven vader.[11] Die erfgenamen-aanklagers waren, met uitzondering van Frans Pompens zoon Antonius (1648-1725), een priester, zijn toen in Leende wonende kinderen Elizabeth (1635-1717 of later) (zij werd voor het gerecht vertegenwoordigd door haar echtgenoot Jan Joost Cocx), Catharina (1640-1694) (zij werd voor het gerecht vertegenwoordigd door haar echtgenoot Jan Godefridus van Engelen), Wilhelmus (1643-1688) en Maria (1651-1702).[12] Frans Pompen is onder anderen schepen en borgemeester van Leende geweest in een moeilijke, roerige periode, die van de Tachtigjarige Oorlog. Na de Vrede van Munster in 1648 moest hij een tijd het veld ruimen als bestuurder, omdat hij katholiek was, maar maakte hij naderhand toch weer deel uit van het bestuur van Leende, vermoedelijk bij gebrek aan capabele andere kandidaten, die volgens de regels destijds van de gereformeerde religie dienden te zijn.

Tekening van de woning van het echtpaar Jan Godefridus van Engelen en Catharina Pompen (dochter van Frans Hendrik Pompen) in Leende. Het inmiddels verdwenen huis stond tot 1966 in de Oostrikkerstraat. Bron Genealogie Pompen, blz. 68.

Rechtszaken wegens aangedane belediging of laster kwamen in het verleden niet zelden voor. In het archief van de schepenbank van Heeze, Leende en Zesgehuchten zijn in de periode 1587-1810 bijvoorbeeld 1146 dossiers aangetroffen van ‘processen dienende op de civiele rol’, de rubriek waarin bepaalde processtukken, zoals over belediging of laster, zijn ingedeeld.[13] Van deze 1146 dossiers hebben er 57 volgens de beschrijving in de inventaris van de schepenbank betrekking op zaken van belediging of laster; dat is dus bijna vijf procent van alle procesdossiers in die rubriek.

Ook tegenwoordig worden rechtszaken wegens laster aangespannen. Zo was op een teletekstpagina van de Belgische Nederlandstalige televisiezender ÉÉN op 28 augustus 2012 te lezen dat in België elk jaar meer dan 4000 mensen een zaak aanspannen wegens laster. Van deze rechtszaken blijken er 8 op de 10 te worden geseponeerd. In de meeste gevallen komt het bij laster, het opzettelijk verspreiden van leugens over iemand, nooit tot vervolging in België omdat het parket daar oordeelt dat er andere prioriteiten zijn of omdat er onvoldoende bewijzen zijn. Van de 4433 zaken die in het jaar 2010 werden ingeleid en waarvan het onderzoek was afgerond, zijn er uiteindelijk 3452 geseponeerd (77,8%). Dat blijkt uit cijfers die een Vlaams parlementslid had opgevraagd bij de minister van Justitie.

De genoemde kinderen van wijlen Frans Pompen voelden zich in hun eer en goede naam aangetast door Hendrik Tielen Kemps, die ze daarom voor het plaatselijk gerecht, de schepenbank, daagden. In de juridische aanklacht worden de overtredingen beschreven. Er staat dat Elizabeth Pompen in november 1686 met paard en kar achter haar huis was gereden naast een wortelveldje van Hendrik Tielen Kemps. Daar wachtte de vrouw van Kemps haar toen op met een stuk hout in haar handen om haar de doorgang te beletten. Kennelijk lagen de families Pompen en Kemps in de Leendse wijk Oosterik al langer met elkaar overhoop. Tijdens de woordenwisseling die tussen de twee vrouwen volgde, riep de vrouw van Kemps onder andere uit “dat zij, Lijssbet [= Elizabeth Pompen, echtgenote van Jan Joost Cocx], drie offte vier hemden als koorklederen van Frans Pompen aen haer kondt versleten hadde”.[14] Haar man Hendrik Tielen Kemps kwam aangelopen en bemoeide zich met de zaak. Hij ontnam zijn vrouw het woord en herhaalde haar beschuldiging aan het adres van wijlen Frans Pompen, de vader van Elizabeth, met de woorden “dat Frans Pompen hem sess hemden als koorkleederen hadde onthouden, die de voorschreven Lijssbeth aen haer kondt soude versleten hebben ende dat daerom Frans Pompen in de helle lagh en branden gelijck eenen mutsaert.”[15] Mutsaard of mutserd, in sommige gebieden van Brabant ‘musterd’ genoemd, is volgens het woordenboek van Van Dale een gewestelijk woord voor takkenbos, rijsbos. Een mutserdmijt: een opgestapelde hoop takkenbossen; ook: een stapel mutserds, voorraad takkenbossen om vroeger de bakoven of de wasketel mee te stoken. In het bijzonder geldt mutserd als brandstof voor de brandstapel; iemand tot de mutserd (de brandstapel) veroordelen.

Branden in de hel als een mutserd

Voor de tegenwoordige lezer van de aanklacht is bij gebrek aan nadere gegevens niet zonder meer duidelijk waar de kwestie nu over ging. De familie Kemps voelde zich duidelijk tekortgedaan door Frans Pompen, toen deze nog leefde. De vader van Elizabeth zou de familie Kemps hemden “als koorkleederen” onthouden hebben. Wat met deze “koorkleederen” precies bedoeld wordt, was niet te achterhalen. Volgens diverse geraadpleegde woordenboeken betekent koorkleed – koorgewaad, een liturgisch gewaad gedragen bij een koorgebed. Een koorhemd is een kort linnen priesterkleed met mouwen. In het Middelnederlandsch Handwoordenboek, bewerkt door J. Verdam (Den Haag, 1932), volgt na coorcleet – koorkleed, priesterkleed, nog coorlaken – fijn laken. Misschien waren de bedoelde hemden van een exclusieve stof vervaardigd.

Een mutserdmijt in het Zuid-Hollands natuurgebied de Carnisse-grienden langs de Oude Maas (foto: Ceinturion). Bron Internet.

Een hoog opgelopen conflict tussen de twee families is daar op die dag tot uitbarsting gekomen. De uitlatingen van Hendrik Tielen Kemps en zijn vrouw dat Frans Pompen in de hel lag te branden als een mutserd werden door de kinderen van Frans Pompen niet gepikt. Ze stapten daarom naar het gerecht, “als wesende den voornoemden Frans Pompen, hennen vader saliger (sonder iactantie [= grootspraak] gesproken) den meesten tijt sijns levens geweest in bedieninge deser ghemeente van Leende onder eede, jae, van goeden naeme, faeme als reputatie.”

De advocaat die de zaak behandelde, was zijn juridische aanklacht op 11 december 1686 begonnen met de aanhaling van de zegswijze “De mortuis nil nisi bonum - Over de doden niets dan goeds”.[16] Het was volgens het betoog van de advocaat onchristelijk om “lichtveerdich te oordeelen, wesende ’tselve strijdich tegens de reedelijcheyt van eenen christenmensch”. Om deze zienswijze nader toe te lichten, citeerde hij ten overvloede de bijbeltekst in het Latijn uit Lucas 6, 37, met de vertaling in het Nederlands: “Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden”… enz.

De advocaat stelde in zijn aanklacht of eis bovendien nadrukkelijk vast “dat alle de werelt den voornoemden Frans Pompen saliger heeft gekent voor een eerlijck deughsaem man”.

Zoals in oude archieven zo dikwijls voorkomt, zijn de stukken van het procesdossier incompleet, waardoor de afloop van de zaak onbekend blijft. Ook in de losse serie met vonnissen van het schepenbankarchief is hierover geen eindoordeel te vinden. Wel komt in de serie met concepten van allerhande akten een stuk van 26 november 1686 over de zaak voor, waarin verklaringen van vijf personen uit Leende voor deze rechtszaak zijn opgetekend.[17] Het gaat daarbij om de verklaringen van Franceyn (ca. 35 jaar), de weduwe van Jan Meeussen; Leendert Leenderts (ca. 18 jaar); Dielis Crelen (?) [naam is moeilijk leesbaar] (ca. 20 jaar), dienstmeid van Marije, de weduwe van Willem Maes; Heylken (ca. 25 jaar), de dochter van Leendert Jacobs, en Pouwels Janssen (ca. 40 jaar), knecht van Jan Joost Cocx. Zij legden getuigenissen af op verzoek van Elizabeth Pompen, de echtgenote van Jan Joost Cocx en dochter van wijlen Frans Pompen. De een na de ander van deze vijf verklaarde op zaterdag 23 november 1686 te hebben gezien dat de feiten zich hadden voorgedaan als hiervoor beschreven is. Heylke Jacobs getuigde bijvoorbeeld gehoord te hebben “dat Hendrick Keymps oft sijne huysvrouwe sijde tegens de requirante [= Elizabeth Pompen, echtgenote van Jan Joost Cocx] als dat Frans Pompen, haer vader, in de hel lagh en brande gelijck eenen mutsaert, sonder te connen onderscheyde door het geraes dat sij maeckte, wie dat het van hen beyde sijde ofte wat voor andere woorde daer tevoren gesproocken waeren”. De vrouw van Hendrik Kemps had tegen de knecht van Elizabeth geroepen: “Gij vaert hier over de wegh als schelmen en dieven gelijck als Frans Pompen met … [onleesbaar stuk tekst] … oock heeft gedaen”, enz. Pouwels Janssen, de knecht van Jan Joost Cocx en Elizabeth Pompen, getuigde dat hij “met een car is comen vaeren alwaer de huysvrouwe van Hendrick Keymps bij hem quam ende woude hem op de wegh keeren, hebbende een houdt in de handt, waermede dat sij het peert woude slaen. Als wanneer het peert terughliep ende de kar omviel.”

Aanklacht

De erfgenamen-aanklagers eisten via hun advocaat van Hendrik Tielen Kemps dat hij, blootshoofds, met gevouwen handen en op zijn knieën, voor het gerecht spijt zou betuigen voor zijn uitlatingen over Frans Pompen zaliger en vergiffenis zou vragen. Ook dat hij voor de beledigingen een boete zou betalen van maar liefst duizend gulden aan de plaatselijke heilige-geestmeesters (functionarissen van de zorg voor de armen) en bovendien de proceskosten. De eis om zo’n hoog bedrag en de proceskosten te moeten betalen, zal wel een standaardformule geweest zijn, dus symbolisch bedoeld zijn in zo’n dagvaarding. Ook in andere dagvaardingen wegens belediging of laster komen we dergelijke irreële,  hoge boetes tegen. De eis lijkt, gezien de beledigende uitlatingen aan het adres van Frans Pompen, totaal niet in verhouding met het gevorderde, te betalen bedrag. Op het einde van de aanklacht of eis werd het een en ander letterlijk aldus geformuleerd:

“Soo concluderen de voorschreven aenleggeren en geïniurieerdens [aenleggeren = eisers, zij die aanklagen; geïniurieerdens = de beledigden] in henne voornoemde qualiteyten als wettige kinderen, descendenten ende erffgenaemen van hennen voornoemden vader saliger, ten eynde bij U.Eerw. [bedoeld zijn de schepenen] definityven vonnisse ter maenisse des heeren drossaerts deser dinghbancke gewesen, verclaert ende uytgesproocken sal worden voor recht, den voorschreven ghedaeghde schuldich gehouden ende verbonden te sijn te compareren in gebannen vierschaere alhier voor U.Eerw., blootshooffts met gevouwen handen ende gebooghde knijen, ende opentlijck met luyder stemme te bekennen de voorverhaelde bij hem geëvomeerde iniuriën [evomeren = uitbraken; iniurie = belediging] ende lasteringen hem, ghedaeghde, van herten leedt te wesen; jae, deselve te hebben verdaght ende gelogen als nyet wetende van Frans Pompen, der aenleggeren vader saliger, te seggen als eere ende deught.

Biddende daeromme Godt almaghtigh de justitie als d’aenleggeren ende geïniurieerdens in desen, qualitate qua, om vergiffenisse, daertoe betaelende voor eene honorabile als prouffitable pecuniaire amende [amende honorabile doen = openhartige en meest openlijke schuldbekentenis afleggen en vergiffenis vragen, ongelijk erkennen] aen de kerck als heylige-geestmeesters deser dinghbancke van Leende de somme van duysent guldens eens [= in één keer] den voorschreven ghedaeghde ende iniuriant in ’t ghene voorschreven mitssgaders in de costen deser procedure.”[18]   

Recht van overpad

De met deze zaak tot uitbarsting gekomen ruzie tussen de families Pompen en Keym(p)s of Kemps in Leende had een voorgeschiedenis. Kort voor het begin van het hier beschreven proces – de schriftelijke aanklacht of eis is op 11 december 1686 ingediend – was er al een procedure ingezet tussen Jan Joost Cocx, de echtgenoot van Elizabeth Pompen, en Hendrick Tielen Keyms (Hendrik Tielen Kemps). De inventaris van het schepenbankarchief van Heeze, Leende en Zesgehuchten vermeldt in de rubriek ‘processen dienende op de civiele rol’ twee zaken uit 1686 van Jan Joost Cocx contra Hendrick Tielen Keymps betreffende het recht van overpad op een akker.[19] De stukken van beide afzonderlijk genoemde inventarisnummers behoren eigenlijk tot hetzelfde proces. De behandeling van deze soort zaken zien wij tegenwoordig op de televisie behandeld worden in het NCRV-programma De Rijdende Rechter. De kwestie hier ging over het gebruik van een weggetje of pad, maar helaas zijn ook de procesdossiers daarover weer onvolledig. Een vonnis met een uitslag van de procedure ontbreekt in ieder geval. Hendrik Tielen Kemps had Jan Joost Cocx, de man van Elizabeth Pompen, proberen te verhinderen om bij zijn land te komen door een paar dikke palen in de grond te graven op het weggetje waarover hij zijn land moest bereiken. Hoe de weg lag of liep is als volgt beschreven:

… “dat seeckeren wegh, comende voor van de straet tot Oisterick onder Leende, en loopende schoens [= schuins] tegenover de huysinge van Hendrick Tielen Keyms, neffens het aengelagh, nu toebehoorende Jan Joost Cocx ende soo voorts, gelijck om hetselve aengelagh, uytgenomen dat Reynder Vee t’eynden aen noch een parceeltjen erffs is hebbende, liggende aen de oostsijde van den voors. wegh, Jenneken Goossens ende Hendrick Tielen Keyms aen de westsijde, welcken wegh soo voorts tot aen en in eenen grooten anderen gemeynen ackerwegh is loopende”…[20]

De schriftelijke aanklacht of eis in deze zaak van overpad is ongedateerd, maar uit andere stukken van het procesdossier blijkt dat de procedure speelde kort vóór de zaak die de erfgenamen van Frans Pompen in hetzelfde jaar wegens laster over hun gestorven vader tegen Hendrik Tielen Kemps hadden aangespannen. De vorster of deurwaarder had aan Kemps op 18 oktober 1686 persoonlijk een dagvaarding, een deurwaardersexploot overhandigd, waar de reden van de aanklacht in stond vermeld. Kemps had bij de overhandiging van het exploot de vorster of deurwaarder geantwoord dat “Jan Cox soude vaeren [= rijden] daer hij over 40, 50 à 60 jaeren gevaeren hadde, nyet ontkennende de turbatie [= verwarring, verstoring] te hebben gedaen”.[21] Kemps bleek zich er dus zeer goed van bewust te zijn dat hij Jan Joost Cocx problemen bezorgde met de geplaatste palen, die Cocx verhinderden zijn eigendom met paard en kar te bereiken. Cocx had het weggetje om naar zijn land te komen echter niet “40, 50 à 60 jaeren” gebruikt, zoals Kemps aan de vorster of deurwaarder had laten weten, want zolang was hij nog niet in het bezit van het daar gelegen perceel. Jenneke, de 62-jarige weduwe van Jan Bitters uit Leende, had op 6 juli 1686 al een verklaring afgelegd over het ongehinderde gebruik van het weggetje gedurende 28 of 29 jaar geleden ten gunste van eiser Jan Joost Cocx. Zij had daar vroeger een perceel in eigendom gehad.

Een Eigen-Weg-bord geeft aan dat zo’n weg eigendom is van een particulier of een bedrijf en op elk willekeurig moment mag worden afgesloten. Een eigen weg is in Nederland in principe voor iedereen toegankelijk. Het recht van overpad is een inperking van de rechten van de eigenaar en de gebruiker van een stuk grond. Hendrik Tielen Kemps had in 1686 ten onrechte een paar dikke palen in het weggetje laten graven om de doorgang te beletten. Bron Internet. 

Misschien voelde Hendrik Tielen Kemps nattigheid toen de vorster of deurwaarder hem een exploot kwam overhandigen en heeft hij snel de belemmering weggehaald, de dikke palen uit het weggetje verwijderd, zodat Jan Joost Cocx, de echtgenoot van Elizabeth Pompen, ongehinderd bij zijn land kon komen. De precieze uitslag van deze zaak van overpad is, als geschreven, helaas niet bekend bij gebrek aan nadere gegevens. Wellicht is er na de overhandiging van het deurwaardersexploot aan Hendrik Tielen Kemps ook geen verdere procedure meer gevolgd. Dat hij aan de familie Cocx gedwongen, maar met tegenzin overpad verleende, is wel duidelijk. Het blijkt uit het feit dat de vrouw van Hendrik Tielen Kemps de vrouw van Jan Joost Cocx, Elizabeth Pompen, niet veel later met een stuk hout in haar hand stond op te wachten en haar uitschold met beledigingen aan het adres van haar overleden vader Frans Hendrik Pompen, waardoor Hendrik Tielen Kemps dus een proces wegens laster over een lid van de familie Pompen aan zijn broek kreeg. Dit gebeurde allemaal in het jaar 1686. Zou Portret van J.C. Pompedaarom nog tien jaar later, met de herinnering aan deze affaire, in de akte van 25 oktober 1696, waarvan in het begin van dit artikel sprake was, nadrukkelijk verklaard zijn “dat alle die van dien naem Pompen, waervan noch verscheyde persoonen tot Leende wonende, zijn vrome ende eerlycke luyden”?


[1] A.F.N. van Asten en Werkgroep Genealogie Leende van heemkundekring “De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten”, POMPEN. Vrome ende eerlijcke luyden. Een ondernemend geslacht uit Leenderstrijp vanaf 1350. Genealogie van de familie Pompe(n), z.pl. (Geldrop), 1995 (verder aangeduid als: Genealogie Pompen).
[2] Genealogie Pompen, blz. 2 (ongenummerd) en blz. 28 (VII-b).
[3] Zie noot 2.
[4] Genealogie Pompen, blz. 75-77 (XII-q).
[5] Genealogie Pompen, blz.81-82 (XIV-ab).
[6] Genealogie Pompen, blz. 140 (XI-h).
[7] Genealogie Pompen, blz. 104 (XIII-y): Cornelis Pompen; (XIII-z) Gerardus Pompen; (XIII-z, 6): Joannes Pompen; (XIII-z, 5): Jacobus Pompen.
[8] Genealogie Pompen, blz. 159-161 (XIV-x) en http:// www.bossche-encyclopedie.nl/overig/landgoed%20coudewater%20(begraafplaats)/Graf%20L.Th.%20Pompe.htm (geraadpleegd d.d. 04-10-2012).
[9] Genealogie Pompen, blz. 173 (XVI-ab), en http:// www.nl.wikipedia.org/wiki/Pompestichting, htttp://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/pompe (geraadpleegd d.d. 04-10-2012).
[10] Genealogie Pompen, blz. 175-176 (XVI-ae), en http:// www.nl.wikipedia.org/wiki/Joannes_Cassianus_Pompe (geraadpleegd d.d. 04-10-2012).
[11] Regionaal Historisch Centrum Eindhoven te Eindhoven (verder aangeduid als: RHCe). Inventaris van de archieven van de schepenbank Heeze, Leende en Zesgehuchten, 1400-1810 (verder aangeduid als: Schepenbankarchief Heeze), inv.nr. 1065.
[12] Genealogie Pompen, blz. 66-68 (VIII-q) en blz. 71 (IX-l). RHCe. Schepenbankarchief  Heeze, inv.nr. 1065 (de dagvaarding).
[13] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nrs. 348-1493.
[14] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nr. 1065.
[15] Zie noot 14.

[16] Zie noot 14.
[17] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nr. 1702 (akte d.d. 26 november 1686).
[18] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nr. 1065 (eis, aanklacht).
[19] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nrs. 1068 en 1075.
[20] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nr. 1075 (akte d.d. 31 oktober 1686).
[21] RHCe. Schepenbankarchief Heeze, inv.nr. 1075 (exploot d.d. 18 oktober 1686).

Ga terug