Van 'inhaalinge' tot uitvaart. (3)

Heemkronijk jaar:2014, jaargang:53, nummer:1, pag:3 -16

Van ‘inhaalinge’ tot uitvaart. (3)

De verhouding tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ zoals deze vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen.

door: Klaasje Douma

Inleiding

In de vorige afleveringen zijn in het kader van de verhouding tussen de ‘heer’ en de inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ verschillende intochten van die ‘heer’ behandeld. Verder hebben we gekeken naar de rol van de gilden. De vorige aflevering eindigde met de viering van de verjaardagen van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken.[1] Deze aflevering begint met haar overlijden en begrafenis waarna het ter aarde bestellen van andere leden van de familie Van Tuyll van Serooskerken aan bod zal komen. Sommige aspecten zullen worden vergeleken met die van andere begrafenissen van vooraanstaande personen. Ter afsluiting kijk ik terug op de in dit artikel beschreven gebeurtenissen en de geconstateerde ontwikkelingen.

Het adellijk overlijden in de twintigste eeuw

Zoveel ruimte in de krant als bij de viering van haar negentigste verjaardag kreeg Ursule niet toen zij overleed. Zowel de Meierijsche Courant als het Algemeen Handelsblad van 26 november 1901 maakten melding van haar overlijden.[2] Op 28 november 1901 stond er een kort verslag van de begrafenis in de krant.[3]

HEEZE Dinsdag had alhier onder groote belangstelling plaats de begrafenis van de Hoogwelgeboren Jonkvrouwe Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken, welke op het aloude Kasteel verleden week Vrijdag is overleden in den gezegenden ouderdom van ruim 96 jaren. Zij zal in de nagedachtenis van velen blijven voortleven, vooral zoovelen uit Heeze, Leende en Zesgehuchten, die steeds genoten van den weldadigen steun, dien zij van haar mochten ondervinden.

Zij werd begraven in het familiegraf op het Oude Kerkhof te Heeze. In de grafkelder lagen op dat moment al haar vader, haar moeder, haar oudere zuster en haar jongere broer.[4] Op dit familiegraf kom ik verderop nog terug. In zowel de artikelen en gedichten ter gelegenheid van haar verjaardag als in het artikel over haar begrafenis staat de steun die zij aan velen verleende centraal. Verder gaat het bij beide gelegenheden niet alleen om Heeze maar om de hele heerlijkheid. Ursule werd nog steeds beschouwd als de ‘vrouwe’ van de heerlijkheid.

Van het overlijden van haar erfgenaam, Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken, werd onder meer melding gemaakt in het dagblad De Tijd onder de kop “Baron S. van Tuyll van Serooskerken overleden”. Het artikel refereert ook kort aan het feest dat de dorpsgemeenschap van Heeze voor hem had gehouden toen hij in 1952 vijftig jaar op het kasteel woonde.[5] Een opvallende advertentie naar aanleiding van zijn overlijden is die in de Friese Koerier waarin we lezen:

Tot ons leedwezen ontvingen wij bericht van het overlijden van onze hooggeachte landheer, de HoogWelgeboren heer S.J. Baron van Tuyll van Serooskerken te Heeze (N.Br.).

Kollum, Februari 1955
De pachters: 
  • E. Fennema
  • M. Beiboer
  • K. Visser
  • K. Agema
  • A. Dijkstra.[6]

Volgens Farjon was het gilde Sint-Jan Baptista aanwezig bij de uitvaart van Samuel John maar is het niet bekend of het ook geuniformeerd assisteerde.[7]

In de twintigste eeuw vormde de begrafenis van een Van Tuyll van Serooskerken uit Heeze geen aanleiding meer voor een uitgebreid stuk in de krant of veel uiterlijk vertoon. Het is aannemelijk dat aan de begrafenis van Ursule ook geen autoriteiten of vertegenwoordigers uit adellijke kringen hebben deelgenomen, want dat zou wel tot een vermelding in de pers hebben geleid. Wel gaven de inwoners van de heerlijkheid waarschijnlijk blijk van hun belangstelling.

Dat meer vertoon en adellijke deelname wel degelijk de weg naar de krant vond, zien we aan de begrafenis van een generatiegenote en ver familielid van Ursule, Otholina Theresa barones van Tuyll van Serooskerken (Amersfoort 1817 – Boxmeer 1890), de weduwe van Amedeé André Robert baron van den Bogaerde (Sint-Niklaas 1823 – Gent 1874).[8] Over deze begrafenis berichtte de Provinciale NoordBrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant van 20 oktober 1890 uitgebreid.[9] De barones was overleden op kasteel Boxmeer en vandaar naar station Veghel gebracht. Van daar af volgde vervoer van het lijk “met een prachtige lijkwagen, gevolgd door tal van rijtuigen afgehaald en om half elf kwam die indrukwekkende stoet te Heeswijk aan”. Voorafgegaan door twee wapendragers werd de kist door dragers naar de kerk gebracht. Velen uit Heeswijk en de omgeving woonden de plechtigheid bij. De verslaggever schreef over de uitvaartmis:

Om half elf begon de plechtige solemneele uitvaart. De geheele kerk was in rouw. Waarlijk indrukwekkend! De zangers zongen onberispelijk de mis voor mannenstemmen van Caspar Ett[10], zonder begeleiding van het orgel en bij het neerlaten in het graf een aandoenlijk ‘Dat zij ruste’! Heeswijks zangers hebben eer van hun werk.

Onder de genodigden merkte de verslaggever wel veel hoge adel op, maar het gaat daarbij voornamelijk om familieleden.[11]

In 1952 verscheen er een uitvoerige reportage over de uitvaart van Rudolf graaf de Marchant et d’Ansembourg (k. Amstenrade 1884 – Brussel 1952) in de regionale krant Gazet van Limburg.[12] Deze vond plaats op 15 februari in Gulpen. De overledene was de plaatselijke kasteelheer, die zowel binnen de kringen van de aristocratie als in het dorp waardering ondervonden had. Duizenden sloegen de lijkstoet gade. Deze werd geopend door de plaatselijke harmonie, waarna het personeel volgde met de kransen, waaronder een van de koningin. Naast de lijkauto liepen de pachters en daarachter de rentmeester met op een paars kussen alle onderscheidingen van de overledene. De stoet met genodigden bestond uit familieleden en vrienden, vertegenwoordigers van vrijwel de hele Limburgse adel, de kamerheer van de koningin, de burgemeester van Gulpen, de Commissaris van de Koningin en een vertegenwoordiger van de Orde van Malta.

Kasteel Amstenrade. (Bron: Wikimedia Commons)

Na de H. Mis bleef de kist in de kerk achter “en hebben nog velen van de gelegenheid gebruik gemaakt een laatste groet te brengen aan de overledene, die zich de liefde en achting van geheel de bevolking van Gulpen had verworven.” Het stoffelijk overschot werd tijdelijk op het kasteel bijgezet maar zou na voltooiing van de grafkelder van de familie onder de toren van de oude kerk te Gulpen naar deze grafkelder worden overgebracht.

Van den Bosch constateert in zijn artikel dat deze uitvaart “nog het karakter [droeg] van een publieke ceremonie, zoals die bij de traditionele bestuurlijke, militaire en agrarische elites tot ontwikkeling kwamen.” Enkele kenmerken van zo’n ceremonie op basis van de twee hier beschreven uitvaarten zijn de volgende. Een grote stoet bestaande uit onder anderen (vertegenwoordigers van) plaatselijke, regionale of landelijke autoriteiten, vertegenwoordigers van de adel en personeel en/of pachters; het tonen van de status van de overledene met behulp van mee te dragen wapens of onderscheidingen; de belangstelling voor en deelname aan het ritueel van de bevolking en de teraardebestelling in een familiegraf.[13]

De begrafenis van de eerste Van Tuyll van Serooskerken in Heeze

De eerste uitvaart van een Van Tuyll van Serooskerken in Heeze was die van Reinout Diederik in 1784. Hij overleed plotseling op 38-jarige leeftijd tijdens een verblijf aldaar op 18 september van dat jaar. Zijn uitvaart vond drie dagen later plaats.[14]

De stoet die het stoffelijk overschot begeleidde naar de parochiekerk in het buurtschap Kerkhof bestond ten eerste uit de schepenen, die voor deze gelegenheid rouwmantels en handschoenen droegen.[15] In dat jaar bestond de schepenbank, het rechtsprekend en bestuurlijke college van de heerlijkheid, geheel uit protestanten, en wel drie uit Heeze, twee uit Leende en één uit Zesgehuchten.[16] Ook de vorsters en schutters begeleidden de overledene. Een vorster was een gerechtsdienaar die dagvaardingen bezorgde, afkondigen deed en in voorkomende gevallen de drossaard assisteerde. Hij kreeg daarvoor een geringe vergoeding. De Heezer vorster was in 1784 Wilhelmus Riems († Heeze 1802), in Leende vervulde Leendert van der Pol die functie. De schutters waren een soort veldwachters die de heide of overige woeste gronden moesten beschermen tegen misbruikers. Elk dorp van de heerlijkheid beschikte over een eigen schutter en in 1784 werd in Heeze een tweede schutter benoemd, die ook in de andere dorpen moest assisteren.[17] Reinout Diederik werd dus op zijn laatste tocht vergezeld door zes schepenen, twee of drie vorsters en vier schutters. Dit zijn allemaal functionarissen met een rol bij de uitoefening door de heer van de heerlijkheid van zijn rechten. Echte dorpsbestuurders, zoals borgemeesters en armmeesters ontbraken. Een koets met familieleden en personeelsleden “welke flambouwen droegen” completeerden de stoet.

De ‘grote kerk’ in het buurtschap Kerkhof, in 1790 getekend door Hendrik Verhees. (Bron: www.opdenrosheuvel.nl)

Reinout Diederik werd dus in de in 1784 al bouwvallige ‘grote kerk’ begraven. We mogen aannemen dat de uitvaartdienst geleid werd door de predikant van Heeze, Adam Jacob Gijsinck (’s-Hertogenbosch 1733 – ’s-Hertogenbosch 1811). De predikant van Leende, Theodorus Ross (Bakel 1758 – Veghel 1823) schreef een ‘Opdracht’ aan de oudste zoon Jan Diederik.

De grafkelder in de kapel op Emmerik

De weduwe was waarschijnlijk niet erg gelukkig met de laatste rustplaats in de kerk, die sinds 1777 nog maar één maal per maand gebruikt werd. Het kerkelijk leven van de Nederduits-Gereformeerde gemeente in Heeze draaide steeds meer om de kapel op Emmerik, waar de meeste gelovigen ook dichter bij woonden. Tevens fungeerde de kapel door zijn ligging vlak bij het kasteel als een soort ‘huiskapel’ voor de familie Van Tuyll van Serooskerken.[18]

Het is dan ook niet verrassend dat zij aan de schepenen toestemming vroeg om een grafkelder te mogen bouwen in de kapel. Die toestemming werd haar verleend met de resolutie van 25 november 1784.[19] Daarin lezen we dat het aan haar “was toegestaan om in de Capelle alhier ten haaren kosten een Grafkelder te moogen doen maaken en daarin het lijk van haaren gemaal te plaatsen”. De grafkelder werd haar eigendom en zij verkreeg het recht om daar lijken in te plaatsen. Verder was ze verplicht “deselve Grafkelder behoorlijk te onderhouden […] en […] mede alle schaden en nadeel welke door uitstorting als anderszins zou kunnen worden veroorzaakt te maken en herstellen gelijk hetwelk het gevolg is van het bijstellen der lijken”. Zij moest de kapelmeester voor dit alles twaalf gulden betalen en voorts bij elke volgende teraardebestelling zes gulden. Na de bouw van de kelder werd Reinout Diederik daarin herbegraven.

Daarna vond in 1810 in ieder geval nog minstens één bijzetting plaats. Dat valt af te leiden uit de kerkenraadsnotulen van de Nederlands Hervormde kerk uit 1906. In dat jaar is de oude kapel afgebroken en op de fundamenten de huidige kapel opgetrokken. In de notulen staat: 

Bij het afbreken der oude kerk is geopend het familiegraf der Van Tuylls van Heeze. Daarin lagen begraven: Reinout Diederik Baron van Tuyll van Serooskerken […] en Hendrik Reinout Baron van Tuyll van Serooskerken […]. Na de opening van de grafkelder zijn de stoffelijke overblijfselen van bovengenoemde personen daarin blijven rusten en werd voorts de kelder met zand gevuld. Aldus geschiedde in de maand Augustus van het jaar 1906.[20]

Hendrik Reinout van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1776 – Leende 1810) was de tweede zoon van het echtpaar Van Tuyll van Serooskerken – Van Randwijck. Hij overleed op 18 februari 1810 in Leende, zoals we kunnen afleiden uit zijn overlijdensadvertentie:

Den 18 van sprokkelmaand is te Leende, in het 35ste jaar van zyn ouderdom, aan eene zwaare zenuwkoorts Overleden, den Hoog Wel Geboren Heer HENDRIK REINOUD Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN.[21]

Of Caroline van Randwijck ook in Heeze begraven is, weet ik niet met zekerheid. Zij overleed op 6 januari 1823 in Maarssen maar zou volgens de informatie uit ‘Op den Rösheuvel’ wel degelijk in Heeze ter aarde besteld zijn. In de beschrijving van het Oude Kerkhof te Heeze lezen we dat de weduwe toch verkoos “een nieuw familiegraf te stichten op de algemene begraafplaats in de oude kerk. En zo ontstond hier dit familiegraf waarin de gravin na haar overlijden op 6 januari 1823 te Maarssen als eerste werd begraven.”[22] Op de vraag of dit familiegraf eventueel de voorganger is van de huidige grafkelder kom ik nog terug.

Opnieuw een plechtige teraardebestelling

In 1843 werd Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken in ieder geval in de grafkelder in de kapel begraven. Hij was volgens het journaal van zijn dochter Ursule op 18 juni thuisgekomen en werd op 4 juli ziek. Op 8 juli was er afscheid van Jan Diederik genomen waarna hij ’s morgens overleed.[23] Dominee Kremer noemde het een “voorbeeldig sterfbed” waarbij “zijne ziel onder ons bidden tot God ging, en wij in diepen droefheid achterbleven.”[24] In de landelijk gelezen Opregte Haarlemsche Courant die veel familieberichten van de elite bevatte, verscheen het bericht van zijn overlijden, maar omdat Jan Diederik op het moment van zijn overlijden lid van de Tweede Kamer was, berichtte ook de Nederlandsche Staatscourant onder het kopje ‘Binnenlandsche Berigten’ over zijn dood.[25] Volgens Van Moorsel, die als tijdstip van overlijden negen uur vermeldt, leed Jan Diederik aan een hernia of breuk en was dit de oorzaak van zijn overlijden.[26]

Op 13 juli ’s morgens om tien uur werd Jan Diederik bijgezet “in den grafkelder waar in slechts zijn vader en broeder leggen begraven”. Behalve enkele mannelijke familieleden, dominee J.L.A. Kremer en een proponent[27] was ook de katholieke kerk vertegenwoordigd in de persoon van de kapelaan. De wereldlijke overheid van de dorpen binnen de heerlijkheid gaf uitgebreid acte de présence. Uit Heeze waren de burgemeester en assessoren (wethouders), de secretaris en gemeenteontvanger aanwezig.[28] Leende zond evenals Zesgehuchten het college van B. en W., en de gemeenteontvanger.[29] Verder waren de molenaars van de molens van het kasteel uit Heeze en Leende en alle protestantse inwoners uit Heeze aanwezig.[30] Vanuit Sterksel gaf het medelid van de regionale elite, Franciscus Pompen (Leende 1784 – Sterksel 1863) blijk van zijn belangstelling.

De stoet die om negen uur vanaf het kasteel naar de kapel vertrok, werd begeleid door zes koninklijke jagers en vijf leden van de in Heeze gestationeerde bereden brigade van de marechaussee. Verder liepen de overheden van de gilden uit de heerlijkheid mee. Als kop van de stoet fungeerden de standaardruiter van het Sint-Jorisgilde uit Zesgehuchten en het betreffende gilde.[31] Na de teraardebestelling in de grafkelder hield dominee Kremer de lijkrede naar aanleiding van Spreuken 10 vers 7a: ‘De Gedachtenis des Regtvaardigen zal tot zegening zijn’ .[32] Hij had deze tekst duidelijk gekozen om de deugden en verdiensten van de overledene te memoreren. Deze was als “een ware Christen” naast zijn lidmaatschap van de Synode meer dan veertig jaar “ouderling en medeopziener der gemeente geweest.” Alleen aan hem was het te danken dat de Hervormde Gemeente Heeze nog bestond. Kremer stelde vast dat de overledene “naar beter oorden was overgegaan om zijnen verdienden loon te ontvangen.”[33] Hij nam tevens de gelegenheid te baat om samen met zijn gemeente zijn trouw te verklaren aan “u als onzer aller ambachtsvrouwe”. Hij richtte zich hierbij duidelijk tot de weduwe, Johanna Catharina van Westreenen, hoewel strikt genomen zoon Reinout Carel de nieuwe ambachtsheer was.

Hoe ‘groots’ was deze begrafenis?

Deze begrafenis kostte totaal f 205,45, of in huidige koopkracht gemeten € 2.063,-.[34] Daarvoor had men bijvoorbeeld 175 rouwbrieven laten maken. Van E. van Piere was er een rekening voor de huur van mantels en hoeden en het ‘rondzeggen’.[35] De grootste posten zijn die van f 75,90 voor de twaalf dragers en aanspreker Poots en f 70,- voor de zes dienstboden en de tuinman.[36] De deelnemers werden blijkbaar ook op een borrel getrakteerd, want er is f 4,20 voor brandewijn uitgegeven.

Als we deze gegevens vergelijken met die van enkele andere begrafenissen van leden van de elite in Noord-Brabant, is er in Heeze geen sprake van overdreven grootste pracht en praal. Voor de begrafenis van Josephus Smits (Eindhoven 1786 – Nuenen 1845) werden bijvoorbeeld ongeveer driehonderd uitnodigingen verstuurd.[37] De teraardebestelling van zijn zuster Maria Aldegonde Smits (Eindhoven 1791 – Eindhoven 1879), weduwe van jonkheer Michaël Alexander Joseph van der Beken Pasteel (Leuven 1789 – Stratum 1864) waaraan familieleden, vrienden, buren en autoriteiten deelnamen, kostte in 1879 f 2.415,44, in huidige koopkracht € 24.557,-. Naast de kosten van de uitvaart zelf is in deze som bijvoorbeeld een bedrag opgenomen voor het lezen van missen van f 1.000,- (€ 10.170,-).[38] Een voorbeeld van een teraardebestelling uit de twintigste eeuw van een protestantse edelman is die van jonkheer Marinus Bonifacius Willem de Jonge van Zwijnsbergen (Helvoirt 1852 – Helvoirt 1916). De totale kosten bedroegen f 470,- (€ 3.736,-) en bestaan globaal uit dezelfde posten die we ook in Heeze hebben aangetroffen. We komen een nota van een wijnhandel tegen van f 19,34, maar ook een nota voor “verteer” van de leden van het muziekkorps. In totaal 22 dragers en 3 luiders kregen f 62,50 uitbetaald en ook zij kregen te eten en drinken.

Een vergelijking van deze begrafenissen maakt duidelijk dat het aantal genodigden voor de uitvaart van Josephus Smits bijvoorbeeld aanzienlijk groter was dan voor die van Jan Diederik. De uitvaart van de zuster van Smits ging waarschijnlijk ook met grotere uitgaven gepaard. Hoewel een katholieke uitvaart in principe meer kostte dan een protestantse vanwege het houden van jaargetijden en het lezen van missen, is het verschil in kosten dusdanig groot dat de begrafenis van Maria Aldegonde waarschijnlijk grootser was. Zelfs de uitvaart van een edelman in een soortgelijke positie als Jan Diederik, namelijk die van de oud-heer van de heerlijkheid Zwijnsbergen, viel, teruggerekend naar het huidige prijsniveau, duurder uit dan die van Jan Diederik. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat het niet zeker is dat de genoemde bedragen een compleet beeld geven van de kosten van beide uitvaarten. Deze twee begrafenissen zijn verder goed vergelijkbaar. In zowel Heeze als Helvoirt liepen notabelen en dorpelingen mee in de stoet. Wel waren in Helvoirt 22 dragers plus 3 luiders actief tegenover 12 dragers in Heeze. In plaats van een gilde zorgde in Helvoirt een muziekkorps voor extra aankleding van de stoet.

De kadastrale situatie van de oude kerk met kerkhof op het minuutplan van 1832. (Bron: www.opdenrosheuvel.nl)

Het huidige familiegraf

Hoewel Jan Diederik nog in de grafkelder in de kapel ter aarde is besteld, bleef deze grafkelder niet in gebruik. Het huidige familiegraf op de begraafplaats op Kerkhof stamt uit 1869.[39] Op 21 december 1863 vroeg de familie Van Tuyll van Serooskerken om grond binnen het voormalig kerkgebouw af te staan voor de inrichting van een familiegraf. In 1869 kregen de erven Van Tuyll van Serooskerken toestemming om een stuk grond te kopen. Het ging om “ongeveer een vierkant gedeelte zooals bereeds door eenen steenen muur, behoorlijk is aangewezen”. Coolen veronderstelt in zijn beschrijving dat men in de praktijk blijkbaar al op de te sluiten overeenkomst was vooruitgelopen. Dat is zeer goed mogelijk gezien de lange periode die men blijkbaar nodig had om tot een besluit te komen. Het kan echter ook zo zijn dat het ommuurde stuk aansloot bij of overeenkwam met het in 1823 door Caroline van Randwijck gestichte familiegraf. In 1828 brak men de oude kerk af en in 1842 werd het kerkhof opgeruimd. Wellicht dat bij een van deze twee gelegenheden het familiegraf van de Van Tuyll van Serooskerkens is afgebakend. In ieder geval kochten de beide dochters van Jan Diederik en de oudste zoon als curator van de jongste zoon in 1869 voor f 200,- (€ 2.080,-) een oppervlak van 33 roeden en 2 ellen.

Het familiegraf van de familie Van Tuyll van Serooskerken op het protestantse kerkhof. (Beschikbaar gesteld door de heer G. Noordman)

De bouw van de grafkelder in 1869 sluit aan bij een ontwikkeling die Van den Bosch beschrijft in zijn artikel.[40] Volgens hem nam in de loop van de negentiende eeuw de betekenis van aristocratische begrafenisrituelen in de steden af, maar behielden de kerkhoven in dorpen veel langer hun traditionele functie en lieten adellijke geslachten daar vaak eigen rouwkapellen en grafkelders bouwen, nadat het begraven in de kerken verboden was. In de grafkelder op het oude kerkhof in Heeze is op enig moment Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken herbegraven. Verder liggen in de kelder: de weduwe van Jan Diederik, Johanna Catharina van Westreenen, zijn oudste dochter Anna Elisabeth Constance Aimée barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1800 – k. Heeze 1891), zijn jongste dochter Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken en zijn jongste zoon Karel August Marie Hyppolyte baron van Tuyll van Serooskerken. De oudste zoon Reinout Carel overleed in 1882 in Utrecht en is daar waarschijnlijk ook begraven.[41]

Hoe karakteristiek waren de uitvaarten van de Van Tuyll van Serooskerkens?

We hebben hiervoor op basis van twee adellijke uitvaarten uit het einde van de negentiende en de twintigste eeuw een aantal kenmerken van zo’n uitvaart benoemd. In hoeverre zien we deze kenmerken terug bij de twee hiervoor beschreven uitvaarten van een Van Tuyll van Serooskerken? Wat ten eerste opvalt is dat zowel Reinout Diederik als zijn zoon begraven zijn als heer van de heerlijkheid. In 1784 zien we dat terug in de samenstelling van de stoet. In 1843 was dat niet meer mogelijk maar gaven de belangrijkste autoriteiten uit de hele heerlijkheid acte de présence. Hoewel deze uitvaart niet overdreven groots van opzet was, droeg de deelname van jagers, marechaussee en gilden wel bij aan het beeld van de begrafenis van een aanzienlijk man.

Bij beide uitvaarten waren dus autoriteiten betrokken, was er een rol voor het personeel en in 1843 in ieder geval voor het protestantse deel van de bevolking. Omdat in onze omgeving dergelijke met een zekere pracht en praal omgeven begrafenissen in die tijd waarschijnlijk niet regelmatig plaatsvonden, mogen we aannemen dat een groot deel van de bevolking wel blijk zal hebben gegeven van belangstelling. Beide mannen werden tevens ter aarde besteld in een familiegraf.

Het grootste verschil tussen de uitvaarten van de familie Van Tuyll van Serooskerken en de eerder beschreven uitvaarten is het ontbreken van provinciale of landelijke autoriteiten en leden van de (adellijke) elite, buiten eventueel aanwezige familieleden, voor zover dit vast te stellen is op basis van de beschikbare informatie. Uit de reeks condoleantiebrieven die de familie in 1843 ontving, kunnen we afleiden dat hoge autoriteiten en leden van de elite wel via een rouwbrief op de hoogte waren gesteld van het overlijden van Jan Diederik en daarop ook reageerden. De bundel brieven is door Johanna Catharina voorzien van het opschrift: “Lettres de la condoleance des Rois, Princes e Ministres a l’occassion de la mort de nou meilleur ami 9 Juillet 1843”.[42] Deze bundel bevat onder meer een brief van Hendrick Merkus baron de Kock (Heusden 1779 – ’s-Gravenhage 1845), minister van staat, in zijn hoedanigheid van kanselier van de Militaire Willems Orde en van de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Verder brieven van de voorzitter van de Tweede Kamer jonkheer Daniël Théodore Gevers van Endegeest (Rotterdam 1793 – Oegstgeest 1877),[43] de gouverneur van Noord-Brabant, Anton Joseph Lambert Borret (Gemert 1782 – Delft 1858) en namens de ridderschap van Noord-Brabant van jonkheer Antonius Josephus Joannes Caspar de Voocht (Tongelre 1775 – ’s-Hertogenbosch 1845).[44] Het Koninklijk Huis gaf ook blijk van zijn medeleven. Van koning Willem II is er een brief met daarin “de verzekering Onzer Koninklijke genegenheid”, de kroonprins liet zijn adjudant een brief sturen en de broer van de koning, prins Frederik, betuigde zijn “opregte deelneming”.[45]

Van den Bosch stelt in zijn artikel dat een publieke begrafenisceremonie een van de weinige gelegenheden was waarbij de adel van een bepaalde regio en corps verscheen en op die wijze kon laten zien, dat zij als stand bleven voortbestaan.[46] Hiervan zal zeker sprake geweest zijn bij de door hem beschreven uitvaart uit 1952. Bij de uitvaart in 1901 van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken ontbrak, voor zover wij weten, de adellijke inbreng. Zij en haar zuster leefden echter na het overlijden van hun broers een teruggetrokken leven op een decentraal gelegen kasteel en namen als vrouwen ook een minder belangrijke positie in binnen de regionale adellijke elite. Dat gold niet voor Jan Diederik, maar het is de vraag of de adel in Noord-Brabant in 1843 de behoefte voelde zich als groep bij een begrafenis te presenteren. Omdat in 1813, bij de start van de koninkrijksadel, edelen vrijwel ontbraken in Noord-Brabant, had zich vanaf dat jaar een nieuwe adelsgroep moeten vormen. Wellicht dat in 1843 de onderlinge verbondenheid nog niet dusdanig sterk was dat men zich als groep met een eigen adellijke identiteit wilde presenteren. Daarnaast kan het ook zo zijn dat edelen zich in 1843 nog niet bedreigd voelden in hun bestaan en dus ook niet de behoefte voelden zich als stand te presenteren. 

Interieur van de kapel uit 1907 met rechts naast de preekstoel de herenbank van de kasteelheer.(Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven)

Het rouwbord in de kapel[47]

Bij de door mij genoemde kenmerken van een adellijk begrafenisceremonieel hoort ook het meedragen van tekenen van het aanzien of de status van de overledene. Het was in de zeventiende en achttiende eeuw gebruikelijk om de gedachtenis aan en het aanzien van de overledene te verbeelden door middel van een rouwbord, dat voor de stoet werd uitgedragen. Na het verstrijken van de rouwperiode kreeg het rouwbord dan een prominente plaats in de kerk.[48] Dat plaatsen van een rouwbord in de kerk was vaak onderdeel van een breder scala aan middelen waarmee plaatselijke heren hun macht en rijkdom ten toon spreidden in de dorpskerk. Want zoals Justin Kroesen schrijft: “Behalve tot eer van God zijn veel kerken door de eeuwen heen tevens gebouwd ter ere van mensen. Voor persoonlijke manifestatie was het kerkinterieur bij uitstek geschikt: in deze vaak statige en beschermde ruimte was men verzekerd van een breed publiek.”[49] Kroesen beschrijft in zijn artikel hoe de adel zijn invloed op het kerkinterieur uitoefende door het plaatsen van rijk gesneden preekstoelen, doophekken, banken, koorhekken, avondmaalstafels, orgels, rouwborden en grafmonumenten.[50] In Groningen was het gebruikelijk dat men een zwartgekleurd bord boven de hoofdingang van de borg hing. Na de bijzetting werd het rouwbord of een speciaal vervaardigd fraaier tweede exemplaar in de kerk gehangen ter nagedachtenis. Was de overledene de laatste van zijn geslacht dan brak men het rouwbord en legde het in stukken op de kist. De herenbanken kregen vaak een speciale plaats in de kerk tegenover de preekstoel. Het waren de kunstig gesneden, vaak overhuifde zitplaatsen van de plaatselijke aanzienlijken.[51] De komst van de Fransen betekende het einde van al dit van wapens voorziene adellijke vertoon van weelde in de kerken en leidde tot veel vernietiging hiervan.

In de kapel in Heeze waren zowel een herenbank als een rouwbord te vinden. De bank voor de heren van Heeze met fraaie rand van houtsnijwerk op de overhuiving bevatte een geborduurd wapen van de hand van de achternicht van Ursule.[52] In de nieuwe kapel zoals die vanaf 1907 in gebruik was, stond de herenbank tegen de zijmuur, rechts naast de preekstoel. Het rouwbord hangt nog heden ten dage aan de muur naast de ingang.

Over dit bord hebben al meerdere auteurs in de Heemkronyk gepubliceerd. Dat is begonnen met een artikel van de hand van Eric Kolen, die zich afvroeg in welk jaar en voor welke kerk het rouwbord zou zijn gemaakt.[53] Hij concludeert dat het bord in 1784 gemaakt is en voor de grote kerk bedoeld was. Voordat deze in 1828 is afgebroken zou het bord dan naar de kapel zijn overgebracht. Hij verwijst in zijn artikel ook naar enkele andere kerken met rouwborden en vraagt zich af of rouwborden alleen in protestantse kerken voorkomen. Het leek hem twijfelachtig omdat de ‘Van Dale’ dat wel vermeld zou hebben. Toch is het bestaan van het rouwbord als ‘protestants’ verschijnsel wel te verklaren. De afbeeldingen van de wapens van niet-geestelijken zijn in de rooms-katholieke kerk bijvoorbeeld aan het canoniek recht onderworpen, terwijl het bij de rouwborden die we nu in protestantse bedehuizen tegenkomen gaat om veel uitbundiger vormgegeven verbeeldingen, die vanaf de zeventiende eeuw opgang maakten. En zoals Kroesen schrijft: “Nadat de kerk was ontdaan van alles wat herinnerde aan de katholieke mis, raakte de ruimte opnieuw gevuld, ditmaal met eretekenen voor de aanzienlijken.”[54] Juist in de kale protestantse kerk was er veel ruimte voor adellijke pracht en praal. Een ander voorbeeld uit Noord-Brabant naast dat van Heeze komt ook uit een protestantse kerk, en wel de Lambertuskerk in Vught. Het is het rouwbord van Christiaan Paulus van Beresteyn (’s-Gravenhage 1705 – k. Maurick te Vught 1758).[55]

Max Cornelissen ging in zijn artikel in op de heraldische, genealogische en geschiedkundige betekenis van het rouwbord.[56] Hij verwijst vooral naar Friese voorbeelden en noemt ook de gewoonte om het rouwbord voor de begrafenisstoet uit te dragen. Volgens hem diende het bord als wandversiering, gedenkbord, bewijs van hoge adeldom en begrafenisaankondiging. Cornelissen vermoedt dat het bord gemaakt is door iemand uit de regio Renkum/Arnhem of Zuilen/Utrecht, de regio’s waaruit de weduwe Caroline van Randwijck en de overledene Reinout Diederik van Tuyll van Serooskerken afkomstig waren. Hij concludeert wel dat de maker een vakman was, die over een gedegen kennis van de heraldiek beschikte en waarschijnlijk regelmatig een dergelijk werkstuk maakte.

C.S. Smit onthult in zijn artikel de identiteit van de maker.[57] Het was Willem Schouten, meester-schilder, geboren in Utrecht in 1728 en daar overleden in 1798. Zijn tijdgenoten duidden hem aan als “Konstschilder”[58] die een zekere welstand verwierf door het vervaardigen van gebruikskunst, zoals het schilderen van behangsels, wapens en rouwborden. Zijn hiervoor benodigde heraldische kennis haalde Willem Schouten waarschijnlijk uit een heraldisch werk dat hij in zijn bezit had en dat gedurende twee eeuwen een grote invloed had op de Nederlandse heraldiek.[59]

Gezien het feit dat Reinout Diederik drie dagen na zijn overlijden werd bijgezet en het rouwbord niet door een plaatselijke of regionale ambachtsman vervaardigd is, mogen we aannemen dat het bij deze bijzetting geen functie vervuld heeft. Daarvan kan wel sprake zijn geweest bij de herbegraving in het familiegraf in de kapel. Het bord is in ieder geval volgens de regelen der kunst gemaakt en erop gericht het aanzien en de voorname (adellijke?) afstamming van de overledene voor het voetlicht te brengen. Een rouwbord bevatte meestal in het midden het geschilderde familiewapen en verder een grotere of kleinere collectie schilden die naar zijn voorgeslacht verwezen. Op dat van Reinout Diederik vinden we in het midden het familiewapen van de Van Tuyll van Serooskerkens. Linksboven nogmaals het wapen van het geslacht Van Tuyll van Serooskerken en linksonder dat van het geslacht Hoeuft (de wapens van de grootouders aan vaders kant) en rechtsboven het wapen van het geslacht Van Reede en rechtsonder dat van het geslacht Van Nassau-Zuylenstein (de wapens van de grootouders aan moeders kant). In de loop van de tijd werd het geschilderde rouwbord met een omlijsting met beeldhouwwerk aangevuld en zo ontstond de ‘rouwkas’. Ook het rouwbord van Reinout Diederik is voorzien van een omlijsting met symbolische afbeeldingen [60] De tekst onder de wapenschilden luidt:

  • DEN HOOGWELEDELGEBOREN HEERE
  • REINOUD DIEDERIK
  • BARON VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN
  • HEERE VAN ZUILENBORG
  • VRYHEERE VAN HEEZE LEENDE
  • EN ZESGEHUCHTEN

Beschreven in de ridderschap van ’s Lands van Utrecht en wegens dezelve extraordinaris gedeputeerde in den Ed. Hove dier provincie etc. etc.

Overleden den XVII september CDDCCLXXXIV

Oud XXXVIII jaren[61]

 Behalve de voorname afstamming en het aanzien van de overledene in het algemeen kregen de kerkgangers met dit rouwbord ook zijn rol als hun heer nog eens ingeprent.

Rouwbord van Reinout Diederik van Tuyll van Serooskerken in de kapel.

Afsluiting

In dit artikel zijn verschillende aspecten aan de orde gekomen van de wijze waarop de verhouding tussen de ‘heer’ en de inwoners van de heerlijkheid tijdens vooral publieke gebeurtenissen vorm kreeg. Tevens hebben we gezien welke veranderingen daarin in de loop van de tijd zijn opgetreden.

De algemene teneur is dat de verhouding tussen ‘heer’ en bevolking steeds minder gebaseerd was op zakelijke afspraken of voorschriften die een reële basis voor die verhouding vormden. Deze was steeds meer een gevolg van de wens van beide partijen om de band in stand te houden. De ‘heer’ bleef zich daarbij presenteren als de aanzienlijke partij. In het begin omdat hij dat ook was en als het ware recht had op het eerbetoon van de bevolking. Toen dat recht verdween zorgden een beschermende houding ten opzichte van de bevolking, de uitwisseling van geschenken en de rituelen tijdens de ‘blijde inkomsten’ er voor dat het aanzien van de ‘heer’, zij het meer symbolisch, bleef bestaan. Daarvoor was natuurlijk ook de medewerking van de andere partij, de bevolking, nodig. Bij deze partij kwam de nadruk steeds minder te liggen op de gezagsdragers als haar vertegenwoordigers en steeds meer op de bevolking zelf. Deze verleende, zoals we gezien hebben, ook in 1962 nog volop medewerking aan de symbolische bevestiging van de band tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid.

Die heerlijkheid was op dat moment grotendeels een mentale constructie. Het onlangs uitgekomen boekje Palen van toen Bakens voor nu[62] wijst ons nog eens op het grondgebied ervan. Dat heeft echter niet meer reële betekenis dan de mogelijkheid om langs de heerlijkheidsgrenzen te wandelen. Die betekenis was in 1962 niet erg veel anders en toch leefde het begrip ‘heerlijkheid’ als grondgebied met bevolking en een ‘heer’ nog volop. Kuiper en Van der Laarse beschrijven de negentiende-eeuwse notabelenelite en constateren dat deze in de ban geraakte van ficties van adeldom en heerlijkheden.[63] We kunnen constateren dat ook de bevolking van Heeze (en de andere plaatsen op het grondgebied van de heerlijkheid) in de twintigste eeuw nog niet uit de ban van zulke ficties was geraakt.

En hoe zit het met ons? Betekent het iets voor ons dat we op het grondgebied van een oude heerlijkheid wonen en dat de familie Van Tuyll van Serooskerken en het kasteel nog steeds een al dan niet grote rol spelen in het dorpsleven?

De band tussen ‘heer’ en inwoners is in ieder geval veranderd in de ruim vijftig jaar die sinds 1962 verstreken zijn. In de NRC van 13 april 2013 stond het volgende:[64]

Geboren

Samuel John baron van Tuyll van Serooskerken, geboren Utrecht 5 april 2013, zoon van Hendrik Reinout John baron van Tuyll van Serooskerken en Ingeborg barones van Tuyll van Serooskerken née van Kempen.

Sammy van Tuyll van Serooskerken en de gilden van Heeze bij de vendelhulde op kermismaandag 2013. (Bron: www.sintjorisgildeheeze.nl)

Deze gebeurtenis heeft niet geleid tot uitgebreide felicitaties namens de gehele bevolking of een officieel optreden van onze gezagsdragers. De afstand tussen ‘inwoners’ en ‘heer’ is dus groter geworden.

Toch zijn niet alle hiervoor beschreven aspecten al helemaal verdwenen. Sammy van Tuyll van Serooskerken is bijvoorbeeld beschermheer van het Sint Joris Gilde in Heeze en op kermismaandag 2013 brachten de beide gilden uit Heeze op het kasteel een vendelhulde.[65] Het afgelopen jaar verschenen wandelboek duidt erop dat de belangstelling voor de heerlijkheid nog steeds levend is, of moeten we zeggen weer tot leven gekomen is? Tenslotte hebben we als heemkundekring ook een band met de heerlijkheid waarvan immers de naam die van onze kring is. Wellicht tegen wil en dank, het lijkt erop dat inwoners en heerlijkheid nog steeds verbonden zijn.


[1] Klaasje Douma, ‘Van ‘inhaalinghe’ tot uitvaart (1). De verhouding tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ zoals deze vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen.’, Heemkronyk 52 (2013), 43-58 en Klaasje Douma, ‘Van ‘inhaalinghe’ tot uitvaart (2)’, Heemkronyk 52 (2013), 63-73.

[2] Meierijsche Courant en Algemeen Handelsblad van dinsdag 26 november 1901.

[3] Meierijsche Courant van donderdag 28 november 1901.

[4] De website van de Stichting voor funerair erfgoed en cultuur in Valkenswaard Op den Rösheuvel bevat een beschrijving van onder meer het Oude Kerkhof in Heeze (geraadpleegd op 25 juni 2013). De informatie over de grafkelder in dit artikel is afkomstig uit deze beschrijving.

[5] De Tijd van woensdag 23 februari 1955.

[6] Friese Koerier van woensdag 23 februari 1955.

[7] Farjon, Het gilde St-Jan Baptista, 4d1.

[8] Beide dames hadden dezelfde over-overgrootvader, Reinout Gerard van Tuyll van Serooskerken (1677 – Utrecht 1729).

[9] Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Collectie De Visser (kasteel Heeswijk), inv.nr. 25, Krantenknipsels en tijdschriftartikelen betreffende de geschiedenis van kasteel Heeswijk en zijn bewoners, 19e eeuws.

[10] Kaspar Ett (Eresing (Beieren) 1788 – München 1847) componeerde verschillende missen en andere katholieke kerkmuziek.

[11] Tot de genodigden behoorden onder anderen een hertog en twee prinsen de Looz-Corswarem. Een zoon van de overledene was gehuwd met een prinses uit dit geslacht.

[12] Het gaat om de Gazet van Limburg van zaterdag 16 februari 1952. De gegevens over de begrafenis zijn ontleend aan Dick van den Bosch, ‘De laatste eer aan de eerste stand Aristocratische begrafenisrituelen in Limburg van de 18e tot de 20e eeuw’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 6 (1980), 181-210, aldaar 193-195.

[13] Of de familie Van den Bogaerde in 1890 al over een familiegraf beschikte is mij niet bekend. Het huidige mausoleum op de begraafplaats bij de Sint-Willibrorduskerk is in 1922 opgericht door Guillaume Ch.O.A.M.H.J.M.Gh. baron van den Bogaerde de Ter Brugge (Brussel 1882 – Heeswijk 1974). http://rijksmonumenten.nl/monument/520584/mausoleum+of+familiegraf/heeswijk/ (geraadpleegd 26 juni 2013).

[14] Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), DHO-registers Heeze, fol. 66/66v De lijken die in de Groote kerk begraven zijn: “1784 den 21 September is begraven Diederik Rijnout van Tuijll”.

[15] De beschrijving van de uitvaart is gebaseerd op het artikel van C.S. Smit, ‘Uit de archiefkist: De Heezer kapel in de 18de eeuw’, Heemkronyk 23 (1984), 89-93, met name 89-90.

[16] Coenen, Heeze, 177.

[17] Coenen, Heeze, 181-182; Coenen, Leende, 124, 126;

[18] Coenen, Heeze, 196-197; E.G.H.L. Kolen, ‘Het graf- of rouwbord in de N.H.-kerk te Heeze’, Heemkronyk 20 (1981), 10-17, aldaar 14.

[19] RHCe, Gemeentebestuur Heeze 1575-1943, Resoluties van de corpora van Heeze, Leende en Zesgehuchten, inv.nr. 28 Resolutieboek 1782-1789, fol. 37v/39 25 november 1784.

[20] Kolen, ‘Het graf- of rouwbord’, 13.

[21] Haagsche Courant van maandag 5 maart 1810. Zenuwkoorts is een hevige koortsziekte en kan duiden op tyfus.

[22] W.L.P. Coolen, ‘Het oude kerkhof te Heeze’, 6. Zie hiervoor noot 4.

[23] De volledige tekst van het journaal luidt: “18 Juin retour du Pee 4 Juillet le pere devant malade 8 dans l’après midi adieu 9 décés du pere 13 enterrement” HKH, inv.nr. F129, Journaal Ursule van Tuyll van Serooskerken.

[24] HKH, inv.nr. D66, Bundel 1, Lijkrede en aanspraak van dominee Kremer. Dominee Kremer noemt in zijn aanspraak als tijdstip van overlijden half tien.

[25] Opregte Haarlemsche Courant van zaterdag 15 juli 1843 en de Nederlandsche Staatscourant van donderdag 13 juli 1843.

[26] Van Moorsel, Kronijk, 101-103.

[27] Een proponent is tot het predikambt onderzocht en bevoegd verklaard, maar nog niet als predikant geplaatst.

[28] De burgemeester van Heeze was in 1843 Adriaan Jan Deelen (Heeze 1782 – Heeze 1870), de secretaris van Heeze en tevens schrijver van de Kronijk was Hendrik Godefridus van Moorsel (Duinkerken 1793 – Heeze 1851) en de gemeenteontvanger was waarschijnlijk Jan van den Berg (Heeze 1775 – Heeze 1856). Coenen, Heeze, 271-272, 274.

[29] De burgemeester van Leende was in 1843 Hyacinthus van Dijk (Leende 1786 – Leende 1851), de assessoren waren Jan Joseph de Laure (Valkenswaard 1778 – Leende 1850) en Antonius Bax (Leende 1789 – Leende 1857). De secretaris van Heeze vervulde die functie ook in Leende. Coenen, Leende, 225, 229. De burgemeester van Zesgehuchten was Francis Knaapen (Asten 1785 – Geldrop 1861). Coenen, Alles wat hier leeft, 83 en 85.

[30] In Heeze was in 1843 één molen, een standaardmolen, die eigendom was van de familie Van Tuyll van Serooskerken. In 1843 pachtte Leonardus Josephus Verbeek (Westerhoven 1801 – Heeze 1867) de molen. In Leende had de familie de Heimolen in eigendom waar in 1843 Peter Notten (Leende 1808 – Leende 1861) de scepter zwaaide. Coenen, Heeze, 301 en Coenen, Leende, 259.

[31] Van Moorsel: “eindelijk de overheid van de schutterijen der 2 van Leende, der 2 van Heeze en van de 1 van Zesgehugten welke een standaarddrager te paard bij zicg had en welke schutterij de voortocht had;” Of Van Moorsel zich hier vergist of dat één van de zes gilden uit de heerlijkheid niet meedeed, blijft de vraag.

[32] HKH, inv.nr. D66, Bundel 1, Lijkrede en aanspraak van dominee Kremer.

[33] Van Moorsel, Kronijk, 103.

[34] HKH, Kasboek 7, Inkomsten en uitgaven vanaf 9 juli 1843. Huidige koopkracht wordt steeds berekend met behulp van de website http://www.iisg.nl/hpw/calculate.php.

[35] Rondzeggen: bekendmaken van zaken, die ter kennis van een aantal personen moeten gebracht worden, met name van iemands overlijden. Namens degene die de kennisgeving laat doen, mondeling bekendmaken aan de huizen van belangstellende personen.

[36] Een aanspreker, ook wel doodsbidder genoemd, was iemand die in vroeger tijden na een overlijden de nabestaanden inlichtte en begrafenissen regelde. Aanzegger Poots is wellicht Hendrik Poots (Budel 1789 – Heeze 1869) geweest.

[37] BHIC, Familie Smits van Oijen, 1567 – 1987, inv.nr. 26, Lijst van honderden namen, van deelnemers aan begrafenis Josephus Smits.

[38] BHIC, Familie Smits van Oijen, 1567 – 1987, inv.nr. 81, Codicil M.A. Smits, weduwe Van der Beken Pasteel en inv.nr. 92, Staat van nalatenschap M.A. Smits, weduwe Van der Beken Pasteel, door J.T. Smits van Oyen.

[39] De gegevens over het familiegraf zijn afkomstig uit: Coolen, ‘Het oude kerkhof te Heeze’, 6-10. Zie hiervoor noot 4.

[40] Van den Bosch, ‘De laatste eer aan de eerste stand’, 198.

[41] Algemeen Handelsblad van maandag 24 april 1882.

[42] HKH, inv.nr. D64, Trommel met familiestukken, Bundel D, Map Condoleancebrieven 1843.

[43] Deze was voorzitter van de Tweede Kamer van 18 oktober 1842 tot 16 oktober 1843. www.parlement.com (geraadpleegd 3 juli 2013).

[44] Jan Diederik was bij zijn overlijden voorzitter van de Ridderschap van Noord-Brabant.

[45] HKH, inv.nr. D64, Trommel met familiestukken, Bundel D, Map Condoleancebrieven 1843, brief van 13 juli 1843 en brief van 12 juli 1843.

[46] Van den Bosch, ‘De laatste eer aan de eerste stand’, 199.

[47] Rouwbord: zwart bord in de kerk waarop met witte letters naam, titels enz. van een overledene worden vermeld.

[48] Piet Bakker, ‘De Friese adel en de schilderkunst in de Gouden Eeuw: een verkenning’, Virtus 15 (2008), 43-71, aldaar 48.

[49] Justin E.A. Kroesen, ‘Eretempels voor de adel De manifestatie van de Ommelander adel in het interieur van Groninger kerken (1500-1800)’, Virtus 14 (2007), 76-98, aldaar 76 en 83.

[50] Onderdelen van zijn artikel zijn onder anderen: ‘Schenking van liturgisch meubilair’, 83-87; ‘De plaatsing van herenbanken’, 87-93; ‘De oprichting van grafmonumenten’, 93-97.

[51] Zie ook: Bakker, ‘De Friese adel en de schilderkunst’, 48.

[52] Coenen, Heeze, 292. De achternicht was Henriëtte Christine Sophie barones van Tuyll van Serooskerken (Amersfoort 1844 – De Bilt 1927). Zij was ook de schrijfster van het al eerder aangehaalde ‘Relaas’.

[53] Kolen, ‘Het graf- of rouwbord’.

[54] Kroesen, ‘Eretempels voor de adel’, 78

[55 Hanneke Das-Horsmeier, ‘Begraven op eigen grond. Graven van de families Martini, Van Beresteijn en Marggraff in Vught’, in: O. Thiers e.a. (red.), In de ban van Vught, Vughtse Historische Reeks 10 (2007), 66-85, aldaar 71.

[56] Max M.P. Cornelissen, ‘De heraldische, genealogische en geschiedkundige betekenis van het graf- of rouwbord in de N.H. kerk te Heeze’, Heemrkonyk 21 (1982), 32-40.

[57] C.S. Smit, ‘De maker van het rouwbord in de Heezer kapel, Heemkronyk 30 (1991), 83-88.

[58] Smit, ‘De maker van het rouwbord’, 86, noot 5: Utrechtse Courant van maandag 8 september 1783.

[59] Het betreft Th.de Rouck, Den Nederlandschen herault ofte tractaet van wapenen en politieken adel (Amsterdam 1645).

[60] Cornelissen, ‘De betekenis van het graf- of rouwbord’, 33-38. Cornelissen maakt een opmerking over de kroon boven het wapen. Deze kroon is een helmkroon, een heraldisch teken dat in de Duitse heraldiek lange tijd gold als teken om de ongetitelde adel te onderscheiden. Zoals ook Cornelissen vaststelt, is er in Nederland pas vanaf 1816 sprake van rangkronen, waarbij de baronnenkroon bestaat uit een gouden ring met edelstenen, met daarop zeven parels op gouden punten. Cornelissen heeft het over een rouwkast, maar het geheel van bord en omlijsting heet een ‘rouwkas’. M.A.W. Gerding e.a. (red.), Encyclopedie van Drenthe, Volume 3 (Assen 2003), 788.

[61] Kolen, ‘Het graf- of rouwbord’, 12.

[62] Palen van toen Bakens voor nu Wandelen langs de historische grenzen van de heerlijkheden ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’, ‘Geldrop’ en ‘Sterksel’ (z.p. [Heeze], z.j. [2013]).

[63] Yme Kuiper en Rob van der Laarse, ‘Inleiding’, in: Rob van der Laarse en Yme Kuiper (red.), Beelden van de Buitenplaats Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw (Hilversum 2005), 9-24, aldaar 17.

[64] NRC van zaterdag 13 april 2013.

[65] http://www.sintjorisgildeheeze.nl/9/ereleden; http://www.sintjorisgildeheeze.nl/fotoboek/4/11/kermis-2013 (geraadpleegd 30 januari 2014).

Ga terug