De 'Groote Oorlog' in ons heemgebied. De inkwartiering (30 juli 1914 - voorjaar 1915)

Heemkronijk jaar:2014, jaargang:53, nummer:4, pag:63 -70

De ‘Groote Oorlog’ in ons heemgebied

De inkwartiering (30 juli 1914 – voorjaar 1915)

door: Klaasje Douma

Inleiding

In de eerste aflevering van de artikelenreeks over de ‘Groote Oorlog’ hebben we een aantal gevolgen van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voor ons heemgebied onder de loep genomen.[1] We hebben gezien wat de staat van oorlog en beleg inhielden en wat deze betekenden voor de plaatselijke bestuurders en bevolking. Verder is de mobilisatie behandeld en de gevolgen daarvan voor een kleine gemeente als Leende.

In deze aflevering staat de komst van een groep ‘vreemdelingen’ centraal, namelijk de Nederlandse militairen die in het zuiden van het land gelegerd werden en daar van onderdak moesten worden voorzien. In de volgende aflevering komt een andere groep aan bod, namelijk de Belgische vluchtelingen die in de eerste maanden van de oorlog in groten getale ons land overspoelden.

Inkwartiering

Door de afkondiging op 30 juli 1914 van de Toestand van Oorlogsgevaar trad ook de inkwartieringswet in werking, waardoor burgers verplicht waren militairen onderdak en voeding te verschaffen. Gemeenten hielden lijsten bij “bevattende de namen der inwoners die voor het verleenen van Inkwartiering en onderhoud in aanmerking komen, met aanduiding van de mate waarin ieder hunner, naar gelang van de beschikbare ruimte zijner woning en van de gebouwen en de getimmerten voor stalling bruikbaar, geacht wordt daarin te kunnen voorzien.”[2] In Zesgehuchten staan de volgende gegevens op zo’n lijst: wijknummer, gehucht of buurt, namen van de bewoners, aantal officieren, aantal manschappen, aantal paarden ’s zomers en aantal paarden ’s winters. De bewoners die op de lijsten stonden werden daarvan op de hoogte gebracht, want het College van B&W van Leende besloot op 31 mei 1915 de inkwartieringslijst te herzien, waarna deze veertien dagen ter inzage werd gelegd.[3]

We hebben in de vorige aflevering gezien dat zowel de dienstplichtige militairen als de reserves moesten opkomen en dat in eerste instantie zo’n 200.000 manschappen in het zuiden van het land gelegerd werden. Na het uitbreken van de vijandelijkheden verplaatste men nog een extra divisie naar Noord-Brabant.[4] Het zal dus geen verrassing zijn dat ook de inwoners van ons heemgebied te maken kregen met inkwartiering van militairen. Het gaat dan om inwoners van Zesgehuchten, Geldrop en Leenderstrijp.

Inkwartiering in Zesgehuchten

Van de inkwartiering in Zesgehuchten zijn lijsten bewaard gebleven over de periode 25 november 1914 tot 10 januari 1915. Het betreft de inkwartiering op Hooggeldrop (29 tot 34 adressen) en Hulst (16 tot 17 adressen).[5] De vergoeding voor de verstrekkers van huisvesting bedroeg voor manschappen f 0,80 per dag en voor paarden f 0,10. Deze vergoedingen waren zo ruim dat er bij velen interesse bestond om militairen in huis te nemen.[6]

Ons Kwartier tijdens Mobilisatie 1914/1915 Zes-Gehuchten”, vermeldt de tekst op het bord. De namen van de soldaten zijn: Tinus N., “de Blauwe”, een onbekende, Janus Veldhuis, Kees Verhoeven en Piet de Winter. De personen voor op de foto zijn, van links naar rechts: Antonie van Gastel, Frans van Gastel (zoon van Cobus van Gastel), Woutrina van Gastel, Petronella van Gastel, Regina van Gastel, Maria van Gastel en Reinier van Gastel.

De bewoners van Hooggeldrop kregen in totaal f 2.408,- uitbetaald (in de huidige tijd € 25.115,-) en die van Hulst in totaal f 1.904,80 (€ 19.858,-).[7]

Het gezin van Antonie van Gastel ontving het hoogste bedrag.[8] Daar waren zo’n vijf à zes manschappen ingekwartierd plus zes paarden. De familie Van Gastel behoorde tot de aanzienlijkste families op Zesgehuchten en leden ervan speelden een rol in het dorpsbestuur. Antonie was tijdens de Eerste Wereldoorlog wethouder en zijn vader Francis was aan het einde van de negentiende eeuw raadslid geweest.[9] Bij zijn broer Petrus van Gastel verbleven drie à vier manschappen en vier paarden.[10] De weduwe van zijn oom gaf onderdak aan drie à vier paarden en soms aan één à twee manschappen.[11] Op sommige adressen bracht men alleen manschappen onder, bijvoorbeeld bij de weduwe H. van den Broek, waar drie à vier manschappen verbleven.[12] Op andere adressen stalde men alleen paarden, bijvoorbeeld zo’n vier tot zes paarden bij Adam Bakermans.[13] Op Hulst gaf Wilhelmus Engelen onderdak aan gemiddeld vier manschappen en zes paarden.[14]

Hoog Geldrop tijdens de mobilisatie. Op de foto zien we het zogenaamde Feijenspaadje. In de boerderij links woonde de familie Van Gastel. 

Inkwartiering Geldrop

Evenals in Zesgehuchten werden in Geldrop bereden troepen ingekwartierd. Vanaf 12 augustus 1914 tot 28 september vond het 4e eskadron van het 2e Regiment Huzaren onderdak in Geldrop. Daarna werd het vanaf 2 oktober vervangen door de 1e en 2e Batterij van het 2e Regiment Veldartillerie.[15] In Geldrop waren bij de ingekwartierde troepen ook officieren en hoofdofficieren voor wie f 1,- respectievelijk f 1,50 per dag werd uitgekeerd. De hoofdofficier, luitenant-kolonel P.L. Bergansius, verbleef afwisselend bij H.N.C. baron van Tuyll van Serooskerken en in hotel Knaapen op De Heuvel.[16] Bergansius werd op 17-jarige leeftijd toegelaten als cadet op de KMA voor het wapen der artillerie. In 1881 werd hij tot 2e luitenant gepromoveerd en geplaatst bij het 1e Regiment Vesting Artillerie, maar gedetacheerd op de Krijgsschool. Toen hij in oktober 1914 in Geldrop arriveerde had hij de rang van luitenant-kolonel, waarna in 1915 promotie tot kolonel volgde. Op 1 maart 1918 werd hij eervol ontslagen en daarbij gepromoveerd tot generaal-majoor. In 1936 kreeg een kazerne in Ede zijn naam.[17]

De Stationsstraat in Geldrop omstreeks 1920 met hotel Hof van Holland. 

Onder zijn officieren bevonden zich kapitein J.A. ten Klooster, eerste luitenant-adjudant M.W. de Wit en officier van gezondheid 2e klasse H.P. Oosterbaan.[18] Dierenarts M.D. Booij was als reserve-luitenant-paardenarts 2e klasse aan het regiment verbonden.[19] Meindert Booij was vanaf 1911 dierenarts in de Zaanstreek, maar werd bij het uitbreken van de oorlog als reserve opgeroepen en moest tot 1 augustus 1917 zijn praktijk in Krommenie tijdens zijn verlof en verder op afstand draaiende houden.

Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 was van oktober 1914 tot januari 1916 de staf van het 2e Regiment Veldartillerie te Geldrop gelegerd. Op deze afbeelding staan: 1) overste P.L. Bergansius, 2) J.A. ten Klooster, 3) M.W. de Wit, 4) dokter H.P. Oosterbaan, 5) paardenarts M.D. Booij en 6) Blok, oppasser van dokter Oosterbaan. 

Deze officieren verbleven op de hiervoor genoemde adressen, maar ook in het hotel Hof van Holland in de Stationsstraat,[20] bij de weduwe Schellens,[21] dokter Van Erp[22] en leden van de fabrikantenfamilie Van den Heuvel. Paardenarts Booij was bijvoorbeeld ingekwartierd bij een textielfabrikant. Stalhouder Arnoldus van Dijk verzorgde de grootste opvang voor in eerste instantie zeven à acht manschappen en later veertien tot achttien. Daarnaast stalde hij ook vijftien tot achttien paarden.[23]
 
Het eskadron huzaren verhuisde op 28 september naar Valkenswaard en dat leidde tot een dispuut tussen de gemeenten Geldrop en Valkenswaard over de inkwartieringsgelden. De gemeente Geldrop had deze voor 28 en 29 september al ontvangen[24] toen het eskadron na ontvangst van een telegrafisch bevel zich na het middagmaal, dat in Geldrop genuttigd was, naar Valkenswaard verplaatste en daar in de namiddag aankwam. Het bestuur van Valkenswaard was verplicht voor inkwartiering zorg te dragen en stuurde een nota van f 89,55 betreffende de gemaakte kosten naar het bestuur van Geldrop. Dat voelde zich niet verplicht de hele rekening te betalen. Valkenswaard had f 36,25 voor voeding van de paarden berekend, maar Geldrop stelde daarvoor niets ontvangen te hebben. Verder waren op 28 september vijftien manschappen op verlof geweest, die zich ’s avonds in Geldrop weer bij hun kwartiergevers meldden en daar hadden overnacht. Geldrop wilde daarom maar f 50,10 betalen en stuurde Valkenswaard voor dat bedrag een postwissel.[25]

De officieren van het 2e Regiment Veldartillerie tijdens hun inkwartiering in Geldrop. Meindert Booij is de vijfde van links.

De inkwartiering van een eskadron huzaren betekende dat ongeveer 165 manschappen en paarden moesten worden ondergebracht. Deze zaten door heel Geldrop verspreid en dat vond de commandant niet prettig. Hij vroeg de gemeente een stal voor ongeveer zeventig paarden te bouwen om deze zo meer te kunnen concentreren. De ritmeester stelde voor de begrote kosten van f 1.500,- te delen tussen Rijk en gemeente. Omdat men verwachtte dat de toestand ten aanzien van de inkwartiering nog wel enige tijd zou duren, kon Geldrop de investering terugverdienen uit van het Rijk ontvangen inkwartieringsgelden voor de paarden. Mocht er al een verandering optreden, dan beschikte de gemeente over een prima stal, want deze werd haar eigendom. Het college van B&W zag dan ook weinig risico en stelde de raad voor de stal te bouwen en deze stemde daar met algemene stemmen mee in.[26]

Inkwartiering Leenderstrijp

In de al eerder besproken bekendmaking van de militaire commandant in Soerendonk van 17 september 1914 had deze al een voorschot genomen op een eventuele inkwartiering.[27] Ingezetenen die militairen in kwartier hadden, waren “verplicht steeds met water gevulden tonnen [,] waarbij eenige emmers in ieder vertrek of ruimte waar deze militairen verblijven [,] gereed te hebben.”[28]

In december 1914 waren er militairen van het 3e bataljon van het 10e Regiment Infanterie in Leenderstrijp ingekwartierd. Twee inwoners vervoegden zich op 9 december bij de burgemeester met het verzoek de lijst van betaalde inkwartieringsgelden te mogen inzien. Jan Bax en Johannes Heezemans[29] en anderen kregen slechts f 0,15 per dag, terwijl zij een slaapgelegenheid boden. Anderen, bijvoorbeeld Wilhelmus van der Palen,[30] kregen f 0,20, terwijl zij slechts een plaats in de schuur aanboden. Burgemeester Vogels was het ermee eens dat dit onbillijk was en verzocht de militaire commandant van Leenderstrijp hier iets aan te doen.[31] Op 30 december vroeg Vogels aan de commandant om Jan Verhoeven vrij te stellen van inkwartiering en de manschappen onder te brengen bij Godefridus Verhoeven.[32]

 

Leenderstrijp omstreeks 1915. Rechts de boerderij van wethouder Bax, die daar tevens een winkel had

In 1915 heerste er een uitbraak van mond- en klauwzeer en dat bracht extra problemen met zich mee. De ingekwartierde militairen verkeerden immers in de directe nabijheid van vee en het was niet uitgesloten dat zij met besmet vee in contact kwamen als zij één keer per maand op verlof gingen. Burgemeester Vogels verzocht de commandant dan ook de militairen te instrueren elk contact met vee te vermijden.[33]

Toen Leende in 1914 te maken kreeg met inkwartiering was Leenderstrijp ’s nachts onverlicht. Dat leek de commandant niet handig indien er dan bijvoorbeeld alarm zou worden geslagen, en dus verzocht hij de gemeente op enkele punten straatverlichting aan te brengen. De burgemeester stelde voor om aan dit verzoek tegemoet te komen tegen zo laag mogelijke kosten. De commandant verklaarde zich daarop akkoord met een verlichting door stallantaarns op door hem aan te wijzen plaatsen. De lantaarns zouden later weer verkocht kunnen worden. Vogels ging niet in op de opmerking van raadslid Van Mierlo[34] om de kosten op het Rijk te verhalen, omdat de inwoners van Leenderstrijp immers ook baat hadden bij de verlichting. Wethouder Bax[35] bood aan de benodigde palen tegen een redelijke prijs te leveren, maar Van Mierlo vond dat een raadslid niet aan de gemeente mocht leveren. Bax en raadslid Van Meijl[36] zagen hierin geen probleem. Het ging er immers om goede én goedkope palen aan te schaffen. De raad besloot tien lantaarns te plaatsen. De burgemeester kreeg opdracht de stallampen aan te schaffen en Bax moest zorgen voor de plaatsing.[37]

Inkwartiering en herbergen

Elke gemeente met ingekwartierde militairen kreeg te maken met een aanscherping van de bepalingen en het toezicht op het sluitingsuur van lokalen waar drank verkocht werd. In het gemeenteverslag van Geldrop lezen we: “Alleen werd tijdens de mobilisatie het politietoezicht op het sluitingsuur der herbergen enigszins verscherpt en het sluitingsuur in het belang der openbare orde met één uur vervroegd.”[38]

De bekendmaking van de militaire commandant voor de gemeente Leende bevat de volgende strenge bepaling:

De cafés met verlof en vergunning mogen geopend zijn van tien uur voormiddag tot tien uur namiddag en mogen gedurende dien tijd geen alcoholische dranken verkoopen, ook mogen slechts gedurende dien tijd personen in de gelagkamers zich ophouden en niet te voren of daarna. Overtreding wordt gestraft met sluiting van het café tijdelijk of bij herhaling voor altijd.[39]

Op 23 september meldde burgemeester Vogels dat hij de herbergiers nog eens extra gewezen had op deze bepaling. Tevens onderschreef hij het verzoek van herbergier Antoon Smets[40]. Alle voerlieden, fietsers en ander verkeer dat Leende over de rijksweg passeerde bezocht zijn herberg zowel overdag als ’s avonds. Hij verzocht dan ook om opheffing van het verbod om zijn herberg te openen voor 10 uur ’s ochtends en na 10 uur ‘s avonds. Hij zou natuurlijk geen sterke drank schenken. Smets kreeg toestemming op voorwaarde dat er voldoende politietoezicht zou zijn.[41]

De strenge handhaving van de sluitingsuren en het verbod op de verkoop van sterke drank hadden vooral te maken met de aanwezigheid van ingekwartierde militairen. Dat blijkt wel uit de brief die Vogels op 7 oktober 1914 schreef aan de militaire commandant van Leenderstrijp.[42] Omdat de militairen zonder toestemming van de commandant niet naar het dorp mochten komen, leek het hem dat het verbod wel kon worden opgeheven of afgezwakt. De burgerij kon immers ook geen drank verkrijgen en de vijf vergunninghouders die voor hun vergunning jaarlijks f 25,- betaalden, leden door het verbod schade. Vogels stelde voor de volgende bepaling op te nemen: “In herbergen met vergunning mag sterke drank worden verkocht of verstrekt van 10 uur voor- tot 1 uur namiddag.” De commandant was hiermee akkoord maar drong er wel op aan de vergunninghouders op te dragen geen sterke drank aan militairen te verkopen. Bij overtreding van dit voorschrift zou de versoepeling voor alle cafés ongedaan worden gemaakt en het betreffende café voor geruime tijd worden gesloten.[43]

Op 30 oktober 1914 kwam Vogels in een brief aan de commandant van de Xe Gemengde Brigade in Eindhoven nog eens terug op de bekendmaking van 17 september: “Het wil mij voorkomen dat de geheele verordening zonder bezwaar kan worden ingetrokken.” Ik neem aan dat hij hierbij vooral het voorschrift voor de herbergen op het oog had.[44] Ik weet niet of de bepalingen zijn ingetrokken, maar het eerder beschreven voorval van 16 november 1914, waarbij wellicht sprake was van een dronken chauffeur van een militaire vrachtauto,[45] doet vermoeden dat niet iedere caféhouder zich onthield van het schenken van sterke drank aan militairen en dat het toezicht hierop blijkbaar tekortschoot.

Het marktplein in Leende met de kiosk, café Jos. van Gennip en ingekwartierde soldaten 

Persoonsgegevens

Adam Bakermans (Aarle-Rixtel 21 december 1867 – Geldrop 13 juli 1938).

Jan Bax (Waalre 26 december 1866 – Leende 1957).

Johannes Hendrikus Bax (Leende 1868 – 1958).

Petrus Leonardus Bergansius (Delft 3 augustus 1860 - Ede 7 oktober 1940).

Maria Anna van den Berk (Mierlo 13 juni 1850 – Geldrop 6 juni 1934).

Meindert Douwe Booij (Ilpendam 23 december 1889 – Krommenie 19 juni 1966).

Hubertus van den Broek (Zesgehuchten 21 december 1852 – 6 februari 1897).

Arnoldus Cornelus van Dijk (Woensel 8 juni 1873 – Eindhoven 13 april 1922).

Mathea Maria Cornelia Eijcken (Geldrop 11 september 1856 – 24 december 1920).

Wilhelmus Engelen (Someren 14 april 1874 -).

Louis Joseph Maria van Erp (Erp 23 juni 1866 – Geldrop 12 februari 1934).

Albertus Nicolaas Fleskens (Heesch 20 april 1874 – Eindhoven 1 februari 1965).

Antonie Hubertus van Gastel (Zesgehuchten 7 juni 1876 -).

Antonius van Gastel (Zesgehuchten 15 februari 1836 – 15 april 1901).

Petrus van Gastel (Zesgehuchten 20 november 1882 -).

Johannes Jacobus Heezemans (Leende 22 juli 1862 – 19 juli 1942).

Theodorus van Meijl (Leende 14 juni 1848 – 15 september 1918).

Johannes Franciscus van Mierlo (Leende 30 oktober 1861 – 7 april 1934).

Hermanus Petrus Oosterbaan (Bolsward 13 april 1882 – ’s-Gravenhage 7 juli 1955).

Charles Augustinus Josephus Jacobus Schellens (Eindhoven 7 augustus 1861 – Geldrop 9 maart 1913).

Antonie Smets (Leende 13 maart 1859 – 28 december 1925).

Johanna Maria Barbara Sprengers (Geldrop 27 september 1869 -).

Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken (Deventer 19 oktober 1854 - Geldrop 16 oktober 1924).

Godefridus Verhoeven (Leende 20 juni 1859 – 28 april 1926).

Johannes Verhoeven (Leende 4 oktober 1854 – 24 april 1924).

Helena van Vlerken (Mierlo 31 januari 1843 – Geldrop 23 december 1927).

Justinus Vogels (Tongelre 14 juni 1875 – Leende 1955).
 
 
[1} Klaasje Douma, ‘De ‘Groote Oorlog’ in ons heemgebied De staat van oorlog en beleg en de mobilisatie (30 juli 1914 – voorjaar 1915)’, Heemkronyk 53 (2014), 43-56.
[2] AGZ, inv.nr. 718, Inkwartieringslijst bijgehouden van 20 april 1909 t/m 1918.
[3] AGL, inv.nr. 461, notulen van B&W van 31 mei 1915.
[4] Douma, ‘De Groote Oorlog’, 51-52.
[5] AGZ, inv.nr. 719, Lijsten houdende de namen van inwoners die aan officieren en manschappen inkwartiering verleend hebben en stalling voor paarden hebben verstrekt, (1899) 1914-1915.
[6 H.F.J.M. van den Eerenbeemt, ‘Inleiding: het historisch kader’ in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant 2 1890-1945 Emancipatie en industrialisering (Amsterdam/Meppel 1996), 13-24, aldaar 15.
[7] De bedragen zijn omgerekend met behulp van de website http://www.iisg.nl/hpw/calculate.php (website van het International Institute of Social History).
[8] Het gezin van Antonie Hubertus van Gastel stond ingeschreven op adres B 23, de middeleeuwse hoeve op Hoog Geldrop.
[9] Jean Coenen, Zesgehuchten in oude ansichten (Zaltbommel 1981), 36; Redactie Heemkronyk, Het gaat den boeren goed; ze trouwen nog al (Geldrop 2012), 312 en 314.
[10] Van Gastel stond ingeschreven op adres B 9.
[11] Helena van Vlerken was de weduwe van Antonius van Gastel en stond ingeschreven op adres A 51.
[12] Maria Anna van den Berk was de weduwe van Hubertus van den Broek en stond ingeschreven op adres A 56.
[13] Bakermans stond ingeschreven op adres A 58.
[14] Engelen stond ingeschreven op adres F 19.
[15] AGG, inv.nr. 79, gemeenteverslag Geldrop 1914; inv.nr. 1145, Brief van ritmeester Van den Heuvel van 16 december 1914.
[16] De namen van hoofdofficier en officieren zijn afkomstig van een ‘Opgave van de Officieren, ingekwartierd zijnde te Geldrop, gedurende de mobilisatie 1914-191 , en behoorende tot de 1e Afdeeling van het 2e Regiment Veld-Artillerie.’. AGG, inv.nr. 1141.
[17] http://jeoudekazernenu.nl/kazernes-a-f/bergansius /x-bergansius.html (geraadpleegd 28 oktober 2014).
[18] De onder persoonsgegevens vermelde H.P. Oosterbaan was volgens een genealogiewebsite medicus en officier van gezondheid. http://dojoba-verlag.de/getperson.php?personID=I13828&tree=Tree0001 (geraadpleegd 29 oktober 2014).
[19] De informatie over Booij is afkomstig uit een interview met zijn zoon Klaas Booij. http://veterinaire-historiezaanstreek.nl/index.php/dierenartsen-zaan-streek-noord/m-booij-actief-1911-1952/interview (geraadpleegd 29 oktober 2014).
[20] Het hotel Hof van Holland werd gebouwd in 1911 en verdween in 1968. C.H.A.M. van Bokhoven, Geldrop in oude ansichten deel 1 (Zaltbommel 1969), 66.
[21] Mathea Eijcken was de weduwe van Charles Schellens. Haar huis werd na haar dood aangekocht door de gemeente Geldrop en deed vanaf 1922 dienst als gemeentehuis. Redactie, Het gaat den boeren goed, 155.
[22] Louis van Erp was in deze periode de enige arts in Geldrop. Daarnaast verzorgde hij de armenpraktijk in Zesgehuchten. Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft (Geldrop 1987), 231; Redactie, Het gaat den boeren goed, 247.
[23] De weduwe van Van Dijk, Johanna Sprengers, startte vanaf de jaren twintig een autobusdienst. Coenen, Alles wat hier leeft, 160-161; Redactie, Het gaat den boeren goed, 273-274.
[24] De gemeenten ontvingen de inkwartieringsgelden van het Rijk en betaalden deze uit aan de inwoners en instanties bij wie militairen en/of paarden waren ondergebracht. Zie bijvoorbeeld ‘Lijst namens de gemeente Geldrop met handtekeningen voor ontvangen bedragen inzake inkwartiering januari/februari 1916’, AGG, inv.nr. 1145.
[25] AGG, inv.nr. 1145. Omdat Geldrop niet betaalde kon Valkenswaard de inkwartieringsgelden niet uitbetalen aan haar inwoners.
[26] AGG, inv.nr. 10, notulen van de gemeenteraad van 21 september 1914.
[27] Douma, ‘De Groote Oorlog’, 48.
[28] AGL, inv.nr. 1797, bekendmaking van 17 september 1914.
[29] Bax stond ingeschreven op adres C 23 en Heezemans op adres C 47.
[30] Van der Palen stond ingeschreven op adres C 26.
[31] AGL, inv.nr. 497, brief van 9 december 1914.
[32] AGL, inv.nr. 497, brief van 30 december 1914. Jan Verhoeven stond ingeschreven op adres C 1 en Godefridus Verhoeven op adres C 6.
[33] AGL, inv.nr. 497, brief van 22 januari 1915.
[34] Johannes van Mierlo was vanaf 1900 namens de wijk Oosterik raadslid en van 1919 tot 1927 wethouder. Redactie, Het gaat den boeren goed, 57, 178, 311-312.
[35] Johannes Bax was namens Leenderstrijp van 1909-1919 wethouder en daarna van 1923-1926 raadslid. Hij is vooral in herinnering gebleven als de initiatiefnemer tot de oprichting van een school in Leenderstrijp. Redactie, Het gaat den boeren goed, 66, 148, 294-296, 311 en 313.
[36] Theodorus van Meijl was tot en met 1914 namens de wijk Oosterik raadslid. Redactie, Het gaat den boeren goed, 178 en 312.
[37] AGL, inv.nr. 561, gemeenteverslag Leende 1914; inv.nr 450, notulen van de gemeenteraad van 13 oktober 1914.
[38] AGG, inv.nr. 79, gemeenteverslag Geldrop 1914.
[39] AGL, inv.nr. 1797, bekendmaking van 17 september 1914.
[40] Antonie Smets, ofwel ‘Toon de smed’, was smid en bondsrijwielhersteller. Hij was daarnaast kastelein. In zijn lokaliteit was onder meer handboogschutterij ‘Willem Tell’ gevestigd. J.R. van der Zanden en J.H.M. Aerts, Kent u ze nog … de Leendenaren (Zaltbommel 1973), 1; Jean Coenen, Leende Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997), 346.
[41] AGL, inv.nr. 497, brief van 23 september 1914; inv.nr. 1797, brief van 23 september 1914.
[42] AGL, inv.nr. 1797, brief van 7 oktober 1914.
[43] AGL, inv.nr. 1797, brief van de militaire commandant van Leenderstrijp van 9 oktober 1914.
[44] AGL, inv.nr. 497, brief van 30 oktober 1914.
[45] Douma, ‘De Groote Oorlog’, 52-53.
Ga terug