De heerlijkheid Hees en Leen strekte zich in de vroege Middeleeuwen uit van de Tongelreep in het westen tot de Sterkselse Aa in het oosten en tussen de heerlijkheid Grevenbroek in het zuiden en Tongelre in het noorden. Ergens in de late Middeleeuwen is er een soort eigendomsrecht ontstaan over dit gebied op de grens van het hertogdom Gelre en het hertogdom Brabant, die elkaar het recht op de Kempen betwistten. In dit betrekkelijke niemandsland ontgon het geslacht Hese ten noorden van Leende een allodium. Allodium is een Latijns woord voor een volledig eigendom met alles er op en er aan, een eigen heerlijkheid en dus niet in leen van de hogere adel. De naam 'Hese' is een verbastering van het oud Germaanse woord haisjô, dat 'jong beukenbos' of 'kreupelhout' betekent. Deze naam werd meegenomen door het geslacht Hese dat uit de omgeving van Emmerik kwam en sterk gelieerd was met het hertogdom Gelre. De burcht Eymerick die zij bouwden was dan ook vernoemd naar de plaats van herkomst Emmerik, in het tegenwoordige Duitsland. Voor wat betreft de heerlijkheid Hees en Leen wordt in 1203 in een oorkonde melding gemaakt van het bestaan van een burcht in deze heerlijkheid. Ook in een akte uit 1172, die geantidateerd is en het jaartal 1197 moet dragen, wordt er melding gemaakt van de heerlijkheid Hees en Leen. Daarin wordt aangegeven dat het allodium Sterksel door het geslacht Hese ‘verkocht’ wordt aan het klooster van Averbode dat hoorde bij het bisdom Luik. De grens van Sterksel wordt daarin erg simpel omschreven.
De hertog van Brabant en de Hertog van Gelre verklaarden toen dat zij beiden rechten hadden op "'t Huys te Heeze". Gelre doet daarin wel afstand van zijn rechten op de Kempen. Omstreeks 1285 kwam de heerlijkheid ‘Hees en Leen’ door vererving aan het belangrijke geslacht van Horne, die er niet gingen wonen, maar het lieten beheren door een schout.
Eeuwenlang werden in dit gebied de bossen gekapt en zo ontstonden er uitgestrekte heidevelden die de basis werden voor de zich ontwikkelende landbouw, die gebaseerd was op schapenteelt en de potstal voor verrijking van de akkerlandbouw. Al in 1440 beschrijft Philips van Horne, veldheer van Karel de Stoute, dit als volgt in zijn ‘Denombrement’ van 1440 aan de hertog van Brabant:
“ …..Zou heb ick dair die heyde ende die gemeynde die ick den gebueren late gebruycken om haere beeste daerop te gaene daer voire zy my schuldich sijn te geven telchen drie of vier jaeren ene gifte ofte bede gelijck ende alzoe groot als men uit henliede voordrage can….”
De van Horne’s speelden een belangrijke rol in de Tachtigjarige oorlog met Spanje. Willem van Horne werd onthoofd op last van de hertog van Parma, veldheer van Filips II in 1580 wegens hoogverraad. Zijn bezit werd geconfisqueerd door Filips II van Spanje, maar door hem geschonken aan Maria van Horne, de zuster van Willem. Deze was gehuwd met Filips van Egmont, de zoon van de al eerder in 1568 onthoofde graaf van Egmont, die alhoewel koningsgetrouw, destijds toch geëxecuteerd werd samen met nog een andere van Horne.
Uiteindelijk kwam de heerlijkheid in 1615 in het bezit van René van Renesse van Elderen, die een zeer dubieuze rol speelde in de Tachtigjarige oorlog.
In 1659 werd de heerlijkheid verkocht aan Albert Snoeckaert van Schauburg, de eerste protestante heer van Hees en Leen.
Het oude kasteel Eymerick was toen zeer vervallen, zodat Snoeckaert besloot een nieuw en veel groter kasteel te laten bouwen op de plaats van het oude. Hij gaf daartoe opdracht aan een van de bekendste bouwmeesters uit die tijd, Pieter Post. Die plannen zijn nooit verwezenlijkt: slechts het voorgebouw is gereedgekomen, met een verdieping er bovenop, in 1665. De familie bleef in het bezit van de heerlijkheid tot 1733, toen werd het verkocht aan François Adam d'Holbach. Francois d’Holbach verrijkte het kasteel met fraaie gobelins en liet in 1735 de koetshuizen bouwen. In 1750 werd de heerlijkheid en het kasteel geschonken aan Paul Henri Thiry d'Holbach, neef van Francois, filosoof en raadsman van de Franse koning Lodewijk XV. Paul Thiry verkocht de heerlijkheid in 1760 aan Jan Maximiliaan van Tuyll van Serooskerken. Die vrijwel direct contact opnam met de rentmeester van Willem V prins van Oranje, eigenaar van twee aangrenzende heerlijkheden, om de grens tussen hun grondgebieden duidelijker af te bakenen. Dit gebeurde tussen 1762 – 1765 door het plaatsen van stenen palen.
Na het vroege overlijden van Jan Maximiliaan in 1762 werd hij opgevolgd door zijn zoon Reinout Diederik die in 1784 overleed. Door de Franse Revolutie werd de feodaliteit opgeheven en vervielen de meeste heerlijke rechten. Tot die tijd had een heer vele rechten, bijvoorbeeld over het rechtspreken, over benoemingen, over de heide, over de jacht, over het bier brouwen, etc. Je kunt het zo gek niet bedenken of er was een recht van de heer hierover. Dit alles werd in 1798 afgeschaft en kort daarna, bij een decreet van Keizer Napoleon, werden op 14 mei 1810 ook de drie dorpen Heeze, Leende en Zesgehuchten zelfstandige gemeenten. Na het vertrek van de Fransen en het instellen van de monarchie in Noord en Zuid Nederland werden o.a. het jachtrecht en het tiendrecht hersteld. De ‘Tiende’ was een soort winstbelasting op het gewas, al bekend uit het Oude Testament. Een deel was voor de instandhouding van de kerken, een deel voor allerlei sociale werken en een deel voor de pastoors. Gaandeweg kwam echter een groot deel van deze rechten in handen van de wereldlijke machthebbers. Die het innen daarvan vaak verpachtten aan de hoogstbiedende.
Door de Fransen was er een nieuwe manier van belasting heffen, door middel van een kadaster in gang gezet, waardoor het mogelijk werd om belasting te heffen op het bezit en het gebruik van grond.
Heeze en zijn kasteel vervulden een belangrijke rol tijdens de Belgische opstand in 1830.
Na de definitieve vrede met België̈ in 1839 (verdrag van Londen) leek alles weer als vanouds door te gaan, maar een groot deel van de boerenbevolking dacht daar anders over. De oogsten waren al enkele jaren achter elkaar slecht uitgevallen en het graan was nu heel wat geld waard. De boeren weigerden daarom de ‘tiende’ te betalen aan de barones van Tuyll van Serooskerken. Er braken dan ook onlusten uit en in Leende ontstond een kleine ‘revolutie’. Uiteindelijk werd de Marechaussee uit Heeze opgetrommeld om de orde te herstellen Een brigadier met een peleton van vier man maakte echter weinig indruk. Niet veel later kwam er een hele brigade soldaten aangemarcheerd en werd het oproer gesust. Wel werd er nog lang geprocedeerd, echter zonder resultaat. Tenslotte werd in 1907 het tiendrecht landelijk afgeschaft en omgezet in belasting. Freule Ursula van Tuyll van Serooskerken, zwaaide tijdens de eeuwwisseling, als enig overgeblevene van de tak Heeze, de scepter over het kasteel te Heeze.
Zij maakte zich grote zorgen over een goede opvolger, aanvankelijk dacht ze aan een verre neef die burgemeester was van Voorburg. Maar toen zij kort voor haar dood hoorde dat daar toch problemen mee te verwachten zouden zijn zocht ze een andere verre neef uit als erfgenaam. Die neef Samuel John van Tuyll van Serooskerken was pas 24 jaar oud en wist zich aanvankelijk geen raad met zijn nieuwe bezit. Maar al snel ontpopte hij zich tot een ware kasteelheer, die de ontwikkeling van Heeze en zijn kasteel en ‘heerlijkeid’ stimuleerde. Het kasteel werd gerestaureerd en grote delen van het grondbezit werden verkocht. Zo kwam er ruimte voor nieuwe initiatieven, zoals houtkap en viskwekerijen langs de Tongelreep. Het Groot Huisven werd ontgonnen en bossen werden aangelegd. Ook liet hij een ijskelder bouwen.
Als kamerheer van koningin Wilhelmina ontving hij diverse malen de Duitse Keizer Wilhelm met prins-gemaal Hendrik van Koningin Wilhelmina voor de jacht. Saillant is dat hij een kaart liet maken waarop de oude heerlijkheid Hees en Leen staat met daarop aangegeven alle bekende grenspalen. Deze kaart was mogelijk bedoeld om zijn jachtrechten te benadrukken maar vormt nu in elk geval de basis van onze kennis over die grenzen en hun afbakeningen. Zie de kaart op blz. 8 en 9.
En toen Samual John eigenaar van kasteel Heeze overleed in 1955 erfde een neef uit Geldrop het kasteel te Heeze.
Kasteel Heeze is nu een van de laatste bewoonde kastelen in Nederland. Het bestaat uit: een middeleeuws deel, een restant van de oude burcht Eymerick, het in 1665 door Pieter Post gebouwde deel en de in 1735 gereed gekomen bijgebouwen.
Het is een statig geheel, met aan drie zijden een dubbele gracht. Er zijn een dertigtal kamers, waarvan een aantal fraaie stijlkamers, een merkwaardige badkamer met een bijzondere badkuip en een zaal met 17e-eeuwse gobelins met o.a. taferelen uit het leven van Alexander de Grote.
De bossen en heidevelden die vroeger tot het kasteel behoorden zijn nu eigendom van o.a. Staatsbosbeheer en het Brabants Landschap.
Voor verdere info en bezoektijden zie: http://www.kasteelheeze.nl/het-kasteel/rondleiding of tel. 040—226 4435.